Behalve sla kun je in het najaar nog meer fijns in je moestuin planten: spinazie bijvoorbeeld. Spinazie is een groente die je eigenlijk alleen in het voor- en najaar kunt zaaien.
Continue reading
Author: admin
Herfstsla
“Kan dat nog?” vroeg een niet-tuinder mij van de week met een ongelovige klank in haar stem. “Ga je morgen sla planten? Echt? Nú nog?”
Ja hoor, dat is het leuke van tuinieren: zelfs nu de zomer op zijn retour is en de gang bij de tomatenplanten in de kas er al uit is, kun je nog gewoon nieuwe groente planten, zoals lekkere herfstsla.
Continue reading
Vier de herfst
Mijn collega’s van Psychologie Magazine klaagden de afgelopen dagen steen en been over het weer. Een enkeling had haar winterjas zelfs al aan, inclusief sjaal. “Dit is niet eerlijk: 17 graden en regen!” riepen ze in koor. “Het is verdorie nog augustus, het zou nog zomer moeten zijn!”
“Een vroege herfst is juist geweldig,” zei ik. “Het einde van de zomer is inderdaad niet leuk, maar je krijgt er ook wat voor terug: die sublieme maand september. Vier de herfst, dames!”
Ik hou van september, ik kijk er nu al naar uit. September is relatief nog best warm, en de meeste planten voelen dat ook zo. Ik hou van de dramatische veranderingen in het licht: geen maand die je daar zoveel mee pleziert als september. De zonnestralen komen lager binnen, ze lijken wel dunner te zijn, en van goud. De bladeren van struiken en heggen beginnen gelig te kleuren, en het plantentapijt in de borders doet ook mee aan de show door vager te kleuren. De appels vallen pardoes, rijp en blozend, van de takken: je ruikt de appeltaart al uit de oven komen. En dan die typische septemberochtenden, de heggen en bomen vol met duizenden ragfijne spinnenwebben: o, breekbare, ongrijpbare schoonheid. Ik kom er graag eerder voor mijn bed uit: gewoon zomaar even door de hemel… eh ik bedoel: mijn tuin struinen, er alleen maar zijn, meer niet. Een heerlijke manier om je batterij op te laden voor de nieuwe dag die komen gaat.
Het mooie van september is dat je je planten niet hoort klagen over “te koud”. Ze gaan zonder morren door bij 17 graden en regen. Maar ze kunnen wel een handje hulp gebruiken. Want weet je hoe je je tuin in september nóg mooier kunt maken dan hij van nature al is? Door consequent, dagelijks, alle verwelkte bloemen (inclusief de stengel tot aan een blad of zijscheut) van je vaste planten te halen; dus voordat ze zaad kunnen zetten. Zo lang de dagen (en vooral: de nachten) nog warm genoeg blijven, zullen ze dan nieuwe bloemen blijven aanmaken. En kun jij extra lang van je aardse paradijsje blijven genieten.
Domweg gelukkig met nieuwe aardappelen
Alle zes de soorten aardappel die ik dit jaar in mijn tuin pootte, hebben het goed gedaan – hoewel ik moet toegeven dat het over het algemeen geen kanonskogels werden. Van de zes soorten vind ik Koopmans Blauwe, die zich helaas ontpopte tot mijn kleinste aardappel, het lekkerst. Tja, hoe zal ik die smaak omschrijven? Laat me een poging wagen. Een lekkere aardappel moet naar mijn idee heel erg naar hardcore aardappel smaken, en stevig zijn, en een soort souplesse hebben, een soort smeuiigheid en sjeu.. ehm.. eerlijk gezegd zoals aardappels in in Duitsland gegeten Kartoffelsalat smaken… als je me nog kunt volgen.
Continue reading
Nieuwe aardappelen (2)
Het is lang niet altijd gezegd dat aardappels het goed doen in je tuin. Dat hangt erg af van de weersomstandigheden die van jaar tot jaar enorm kunnen verschillen. Dit jaar hebben we over het algemeen een goed aardappeljaar gehad in Nederland: zacht voorjaar, veel zon en genoeg regen, maar ook weer niet te nat. Aardappels hebben namelijk vooral geen zin in in een nat pak. Dat merkten ze enige tijd geleden op de wat lager gelegen akkers in Nederland: daar konden de boeren hun hele oogst als verloren beschouwen na een paar dagen zware regen. Als het langdurig regent en aardappels staan meer dan 24 uur onder water, zijn ze meteen verloren: ze rotten weg waar je bij staat, met als vervelende bijkomstigheid de meest zurige stinkgeur die je je maar kunt voorstellen. Uwgh!
Dit voorjaar, half april, plantte ik zes soorten aardappels in mijn tuin, nadat het gevaar van vorst was geweken, want behalve van vocht houden aardappels ook totaal niet van vorst. Houd in april, de tijd dat aardappels de grond in horen te gaan, het weerbericht dus goed in de gaten. Mocht het onverhoopt toch nog gaan vriezen nadat je je aardappels al hebt gepoot, dan is er niet direct een man overboord. Leg er beschermend vliesdoek overheen, dat geeft net voldoende bescherming om ze door de laatste vorst van het voorjaar heen te loodsen.
De zes soorten die ik dit jaar pootte zijn: Home Guard, Orla, Koopmans Blauwe, Kestrel, Maris Piper en Charlotte. Bij het planten kreeg ik een slimme tip van mijn buurvrouw Minke: zet een stokje bij elke aardappel die je poot – als er daarna namelijk onkruid begint te groeien (en dat gebeurt geheid), zie je in één oogopslag wat je beginnende aardappelplantje is en wat het onkruid dat je weg moet halen.
Welke van mijn zes soorten groeiden het best, welke smaakten het lekkerst? Lees het in mijn volgende post.
BALKONTIP:
Heb je alleen maar een balkonnetje en wil je daar ook graag eens aardappels proberen? Geen probleem, aardappels doen het ook prima in een (redelijk grote) pot. Gewoon vullen met compost, pootaardappel erin, meer hoef je eigenlijk niet te doen (behalve af en toe bijgieten als het te lang droog weer is).
Nieuwe aardappelen
Mijn aardappeloogst is alweer een week of drie geleden, maar het blijft leuk te vertellen over dit succesvolle aardappeljaar. Hier zie je een deel van mijn oogst van “Koopmans Blauwe”, een klein maar lekker stevig, smakelijk aardappeltje. Als licht kruimige kookaardappel doet hij het zeer goed op je bord. Maar de Koopmans is nog van meer markten thuis: nadat ik een zakje aan mijn collega Saskia had gegeven, bleek al snel dat je er nog meer lekkers mee kunt bereiden. Saskia is een echte Bourgondiër en ook een Vlaamse, dus het kon niet anders dan dat ze er meteen frieten van begon te maken, en die smaken dus ronduit goddelijk. “Normaal eet ik altijd mayonaise bij de frieten die ik van supermarktaardappelen maak,” bracht Saskia verslag uit, “maar bij deze had ik helemaal geen mayonaise meer nodig, zo lekker zijn die aardappels van jou! Nu snap ik waarom jij een moestuin hebt!”
Inderdaad, aardappels uit eigen tuin: dat is zo ongeveer de essentie van moestuinieren. De smaak die je eigen aardappels je geven, vind je nergens. Het mooiste is als je ze eet op de dag dat je ze uit de grond hebt gehaald; de suikers in de aardappels beginnen namelijk aan een veranderingsproces nadat je ze hebt losgemaakt van de plant. Hoe sneller na de oogst je ze eet, hoe lekkerder.
Maar het is natuurlijk ook het hele gedoe dat je ervan hebt wat het zo bevredigend maakt zelf aardappels te kweken. Eind maart begon het plezier al: ik legde mijn pootaardappelen binnen op de vensterbank, om ze te laten voorkiemen. Op de vensterbank leggen is veel beter dan ze in het donker laten liggen. In het donker maken ze, op zoek naar dat ene straaltje licht in de verte, namelijk lange, dunne, slappe scheuten aan, waarmee ze veel energie verliezen; leg je ze daarentegen achter glas in de zon, dan krijgen ze mooi stevige, korte scheuten en barsten je aardappels van de energie op het moment van poten.
Dat voorkiemen is een spannende beginfase: vaak ga ik even kijken of er al mooie scheutjes tevoorschijn komen. Dit jaar had ik zes soorten aardappels, en geboeid observeerde ik de verschillen: de kiemsnelheid was bij elke aardappel anders, evenals de dikte en de grootte van de scheuten.
Daarmee is de spanning nog niet over, want je krijgt vervolgens de Grote Beslissing wanneer de voorgekiemde aardappeltjes nou de grond in kunnen. Normaalgesproken is dat de tweede week van april, maar stel dat het nog gaat vriezen? Dat kun je niet hebben, aardappels zijn daar erg gevoelig voor. En trouwens, los daarvan: de grond mag sowieso niet te koud zijn, want aardappels zijn koukleumen. Ze doen niks als de kou nog in de grond zit. Tja, hoe ga je dat nou weer uitvinden, of de aarde warm genoeg is voor je aardappels? Het schijnt een ouderwets gebruik te zijn met je blote billen op de aarde te gaan zitten. Als je dan denkt: “Hè bah, wat koud!”, dan kunnen je aardappels dus nog niet de grond in. Haha, ik heb dat niet gedaan. Ik houd het bij mijn vingers, die vind ik gevoelig genoeg.
Dit jaar gingen mijn aardappels 15 april de grond in. Hoe het verder ging, en welke aardappeltips ik voor je heb, lees je in mijn volgende post.
Dahliatijd (slot)
Ik had jullie nog beloofd te vertellen wanneer je dahlia’s het beste kunt uitplanten, en wie het op ze gemunt heeft. Uitplanten doe ik in de regel na IJsheiligen, half mei ongeveer: dan is de dreiging van vorst officieel geweken. Voordat ze vanuit de kas (waar ik ze vanaf februari “voortrek”, zoals tuinders dat onder elkaar noemen) hun avontuur buiten aangaan, hard ik ze eerst een week af in de koudebak. Dahlia’s zijn namelijk – net als de meeste planten – gevoelige tiepjes: plotsklaps van de warme kas de buitenlucht in worden gedropt geeft ze enorm veel stress, waardoor ze het de helft minder goed doen. Planten doen alles het liefst langs de lijnen der geleidelijkheid.
Als ik m’n dahlia’s uitplant, zet ik er altijd bamboestokken pal naast, want ze kunnen vrij hoog worden (twee meter halen ze vaak met gemak), en in een drieste zomerstorm knakken hun holle stengels zonder steun al snel om. Het beste is het om die bamboestokken tegelijk met de planten in de grond te zetten, want als je dat pas doet wanneer de plant geruime tijd in de tuin staat, kun je de dahliaknol beschadigen (immers, je ziet dan niet meer waar de knol precies zit).
Met de kleine dahliaknolletjes die je in zakjes in de winkel koopt, moet je trouwens wel engelengeduld hebben: die zijn vrij klein, waardoor er maar een klein plantje uit komt. Pas na een paar jaar worden het grotere knollen en grotere planten (en, heel leuk, de bezoekers in mijn tuin beginnen dan steeds vaker te roepen: ‘O, o, wat zijn je dahlia’s mooi! Hoe krijg je ze zo mooi?’ Gewoon, door geduld, dus. Niks moeilijks aan. Of, nou ja…).
Je doet er goed aan je dahliaknollen om de paar jaar te splitsen – dan heb je twee dahliaplanten in plaats van één, en het is ook beter voor de knollen om af en toe gehalveerd te worden, dat houdt ze fris en fruitig. Halveren kun je het beste doen door een scherpe schop midden op de knol te zetten en hem dan met een ferme duw in één keer doormidden te hakken. Lijkt wreed, maar is alleen maar goed.
De dahliaplantjes die ik uit jonge scheuten heb opgekweekt, plant ik wat later (in juli of augustus) in de tuin. Die baby’s houd ik ook wat meer in de gaten qua uitdroging, maar meestal hebben ze weinig extra zorg nodig.
Je kunt dahlia’s natuurlijk ook in potten op je terras zetten – dahlia’s zijn zalige, sprekende terrasplanten; gezellig om tussen te zitten. Wel veel water geven dan, want zo’n pot droogt in de zomer vaak na een dag al uit.
Dahlia’s zijn redelijk makkelijke planten die je gul van bloemen voorzien, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat er nog wel een addertje onder het gras zit. Of, nou ja, een oorwormpje-of-twee om precies te zijn. Oorwormen zijn namelijk tuk op het ’s nachts eten van dahliaknoppen en -bloemen. Gelukkig zijn daar maatregelen tegen te nemen – en dan heb ik het niet over spuiten. Je kunt kaarsvet in de top van de bamboestokken sprenkelen – want oorwormen rusten overdag in de donkere binnenkant van die stokken, en kaarsvet houdt de deur mooi dicht voor ze. Je kunt ook een donker schuilplaatsje voor ze maken, bijvoorbeeld een klein luciferdoosje dat een beetje openstaat, of een minibloempotje gevuld met bladeren, gras of mos. Dat maak je vast aan de bovenkant van de bamboestok. Overdag, als ze daar hun roes liggen uit te slapen, haal je de beestjes weg. Maar je kunt natuurlijk ook gewoon een paar bloemen opofferen aan de oorwormen – oorwormen doen namelijk ook veel goeds voor je tuin. Ik laat ze meestal hun gang gaan. Leven en laten leven, denk ik dan, en van een paar bloemen minder word ik echt niet minder gelukkig.
Nachtbraker
Hier ging het allemaal om, gisteravond, in de Amsterdamse Hortus: de bloem van de Victoria Amazonica, koningin der waterlelies. Hij bloeide, en omdat hij dat maar twee nachtjes doet, bleef de Hortus gisteravond bij uitzondering ’s avonds open en kwamen er 800 bezoekers kijken naar dit wereldwonder.
Gistermiddag, fantaserend over mijn aanstaande bezoek aan de Hortus, was de Victoriabloem in mijn hoofd al uitgegroeid tot een enorme joekel, maar in het echt bleek hij vrij klein te zijn: een centimetertje of twintig in doorsnee, schat ik zo in. Desondanks had ik een speciaal gevoel toen ik er gisteravond bij was. De Victoria blijft toch iets mysterieus houden. Dat nachtbloeien fascineert me: het is zo totaal omgekeerd aan het bioritme van de plantaardige goegemeente. En dat hij maar twee nachtjes bloeit, vergroot het drama alleen nog maar meer.
De rondleider vertelde dat de bloem, als hij de eerste nacht opengaat, een sterke ananasachtige geur verspreidt, waarmee hij hordes insecten aantrekt die op de overheerlijke meeldraden afkomen. Tegen de ochtend sluit de bloem zich weer, vermaken de torretjes en kevertjes zich binnen met hun feestmaal, en als de bloem de tweede avond voor de laatste keer opengaat, laat hij de insecten vrij en zakt naar de bodem om zaad voor volgend jaar te vormen. Met het stuifmeel op hun lijfjes bevruchten de insecten vervolgens de volgende bloem die ze bezoeken.
Ook al is de bloem van de Victoria maar klein, de plant heeft wel joekels van bladeren. Dat zijn een soort dienbladen die enorm snel groeien en wel 2 meter doorsnee kunnen worden. Eigenlijk vind ik die veel bijzonderder om te zien dan de bloem, en de rondleider vertelde ook interessante dingen over de bladeren. Eind mei had hij een minuscuul Victoriaplantje uit België gehaald, het paste in zijn hand, zei hij, en moet je nu eens kijken: de plant beslaat de hele vijver (die overigens continu op 29 graden Celcius wordt gehouden – het is en blijft een plant uit de Amazone). De bladeren zijn onderin gevuld met luchtpijpen en hebben een enorm draagvermogen; ze kunnen wel 40 kilo hebben (ik ben benieuwd waarom de plant dat nodig heeft, maar daar zei de rondleider niets over). Er kan een kind op het blad zitten, zoals te zien is in onderstaand filmpje uit de oude doos: in de jaren ’50 trokken ook al hordes bezoekers naar de Hortus om de Victoria te bekijken. Grappig, er is eigenlijk weinig veranderd in al die jaren, dacht ik toen ik het filmpje zag. Nou ja, alle mannen droegen toen saaie pakken, dat is gelukkig wel veranderd.
De Victoria maakt soms wel dertig bloemknoppen aan, en ik zag er gisteravond verscheidene onder het wateroppervlak klaarliggen, dus als je de bloem nog graag wilt zien bloeien: houd de site van de Hortus in de gaten, www.dehortus.nl: als de volgende knop op barsten staat, gaat de Hortus – indien mogelijk, zeggen ze er wel bij – nog een keertje ’s avonds open. Zo houden de Victoria én de Hortus het spannend.
Dahliatijd (3)
Mits je ze regelmatig kopt, bloeien dahlia’s door tot de eerste vorst – eind oktober, begin november halen ze vaak makkelijk. Er is niets volmaakters dan een donkerrode dahliabloem in gouden oktoberlicht – dat is echt een van de dingen die je in je leven meegemaakt moet hebben, vind ik.
Je ziet het meteen aan een dahlia als het voor het eerst heeft gevroren: in één klap zakt hij als een kaartenhuis in elkaar – echt heel zielig om te zien, je wordt er niet bepaald vrolijk van. Er zit niets anders op de plant op te ruimen en de nog levende knollen uit de grond te halen (bij de eerste vorst gaat de plant bovengronds dood, maar het laagje nog warme aarde isoleert de knollen, waardoor die niet ook meteen doodvriezen). Ik laat altijd een kort stukje van de holle stengels aan de knollen zitten, leg ze vervolgens op hun kop een week te drogen in de kas, en hang een kaartje om hun nek met hun naam – want met meerdere soorten dahlia’s weet ik na de winter echt niet meer welke ook al weer welke was.
Na het drogen leg ik ze in een kartonnen doos gevuld met turfmolm, met de stukjes stengel net boven de oppervlakte. De doos gaat de hele winter in mijn berging, waar het nooit vriest (heb ik uitgevonden na een regelmatige winterse temperatuurcheck). Het is niet zo dat je vervolgens helemaal niet meer naar je dahliaknollen hoeft om te kijken, want ze mogen niet te droog worden – dan verschrompelen ze. Laat ze echter ook niet te nat worden – dan verrotten ze. Eén keer per maand ga ik daarom even bij ze op bezoek en stop ik ze weer lekker in. Meestal gaat het prima met ze en hoef ik geen actie te ondernemen.
Het is altijd een feestelijke gebeurtenis als ik mijn dahlia’s in maart weer tevoorschijn haal. Ook wel een klein overwinninkje op de natuur, want als ik ze in de tuin had laten staan, waren ze nu hoogstwaarschijnlijk morsdood geweest. De knollen gaan bij mij eerst in kleine potten in de kas, waar ze de aangename warmte voelen en daardoor scheuten gaan aanmaken. Dit is het moment om een gouden greep te doen: je snijdt een stukje van zo’n vers frisgroen stengeltje af (zo dichtbij de knol als mogelijk), haalt de meeste blaadjes eraf (ik laat de bovenste drie, vier zitten) en stopt het in een potje – na een paar weken heb je dan een nieuw dahliaplantje, gratis en voor niets! Echt leuk is dat, als je zelf planten kunt kweken op die manier. Ik geef ze graag weg. De ontvanger blij, ik blij, en die dahlia waarschijnlijk ook, met z’n nieuwe baasje.
In mijn volgende post vertel ik wanneer je dahlia’s het beste kunt uitplanten, en wie het gemunt heeft op je dahlia’s.