Cadeau voor mezelf

IMG_3279
Lang heb ik er op gewacht, want al besteld in december, maar nu kwam-ie dan eindelijk: de doos van zaadhandel Van der Wal uit Hoogeveen. Het leuke van een paar maanden geleden besteld hebben is dat je niet meer zo goed weet wat je op die winterse avond ook al weer had aangekruist in de zaadcatalogus. Dus er arriveerde deze week een soort verrassingsdoos: leuk, ik heb mezelf tuinbonen cadeau gedaan! En kievitsbonen, met die mooie paarswitte vegen, joehoe! Ik bleek vier soorten pootaardappelen voor mijn tuin te hebben bedacht: pompadour, vitelotte noire, charlotte en koopmans blauwe (mijn favoriet van vorig jaar).
De pootaardappels zijn verrassend klein dit jaar.. ik hoop maar dat er grotere aardappelen uit de grond komen van de zomer.
Vanochtend heb ik ze in eierdozen gelegd en voor het raam gezet om voor te kiemen. Tuinbuurman Ilya kwam kijken. Hij heeft zijn aardappels al in de grond gedaan. Voorkiemen hoeft niet, inderdaad, het mag wel. Ilya neemt alleen wel een risico: als het nog erg nat wordt, of het gaat nog gemeen vriezen, dan kunnen zijn aardappelkinders wel eens het loodje leggen. Hij verwacht geen problemen, zegt hij. En anders is het jammer. Ja, zo kun je ook denken natuurlijk.
Ik ben benieuwd wat straks het verschil wordt tussen zijn en mijn oogst. Alsof we een beetje Van Hollande Bodem naspelen: de moestuinwedstrijd die nu op tv is. De strijd om de mooiste aardappel van het Buikslotermeerpark is losgebarsten!

Dahliatijd (slot)

IMG_3170Ik had jullie nog beloofd te vertellen wanneer je dahlia’s het beste kunt uitplanten, en wie het op ze gemunt heeft. Uitplanten doe ik in de regel na IJsheiligen, half mei ongeveer: dan is de dreiging van vorst officieel geweken. Voordat ze vanuit de kas (waar ik ze vanaf februari “voortrek”, zoals tuinders dat onder elkaar noemen) hun avontuur buiten aangaan, hard ik ze eerst een week af in de koudebak. Dahlia’s zijn namelijk – net als de meeste planten – gevoelige tiepjes: plotsklaps van de warme kas de buitenlucht in worden gedropt geeft ze enorm veel stress, waardoor ze het de helft minder goed doen. Planten doen alles het liefst langs de lijnen der geleidelijkheid.
Als ik m’n dahlia’s uitplant, zet ik er altijd bamboestokken pal naast, want ze kunnen vrij hoog worden (twee meter halen ze vaak met gemak), en in een drieste zomerstorm knakken hun holle stengels zonder steun al snel om. Het beste is het om die bamboestokken tegelijk met de planten in de grond te zetten, want als je dat pas doet wanneer de plant geruime tijd in de tuin staat, kun je de dahliaknol beschadigen (immers, je ziet dan niet meer waar de knol precies zit).
Met de kleine dahliaknolletjes die je in zakjes in de winkel koopt, moet je trouwens wel engelengeduld hebben: die zijn vrij klein, waardoor er maar een klein plantje uit komt. Pas na een paar jaar worden het grotere knollen en grotere planten (en, heel leuk, de bezoekers in mijn tuin beginnen dan steeds vaker te roepen: ‘O, o, wat zijn je dahlia’s mooi! Hoe krijg je ze zo mooi?’ Gewoon, door geduld, dus. Niks moeilijks aan. Of, nou ja…).
Je doet er goed aan je dahliaknollen om de paar jaar te splitsen – dan heb je twee dahliaplanten in plaats van één, en het is ook beter voor de knollen om af en toe gehalveerd te worden, dat houdt ze fris en fruitig. Halveren kun je het beste doen door een scherpe schop midden op de knol te zetten en hem dan met een ferme duw in één keer doormidden te hakken. Lijkt wreed, maar is alleen maar goed.
De dahliaplantjes die ik uit jonge scheuten heb opgekweekt, plant ik wat later (in juli of augustus) in de tuin. Die baby’s houd ik ook wat meer in de gaten qua uitdroging, maar meestal hebben ze weinig extra zorg nodig.
Je kunt dahlia’s natuurlijk ook in potten op je terras zetten – dahlia’s zijn zalige, sprekende terrasplanten; gezellig om tussen te zitten. Wel veel water geven dan, want zo’n pot droogt in de zomer vaak na een dag al uit.
Dahlia’s zijn redelijk makkelijke planten die je gul van bloemen voorzien, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat er nog wel een addertje onder het gras zit. Of, nou ja, een oorwormpje-of-twee om precies te zijn. Oorwormen zijn namelijk tuk op het ’s nachts eten van dahliaknoppen en -bloemen. Gelukkig zijn daar maatregelen tegen te nemen – en dan heb ik het niet over spuiten. Je kunt kaarsvet in de top van de bamboestokken sprenkelen – want oorwormen rusten overdag in de donkere binnenkant van die stokken, en kaarsvet houdt de deur mooi dicht voor ze. Je kunt ook een donker schuilplaatsje voor ze maken, bijvoorbeeld een klein luciferdoosje dat een beetje openstaat, of een minibloempotje gevuld met bladeren, gras of mos. Dat maak je vast aan de bovenkant van de bamboestok. Overdag, als ze daar hun roes liggen uit te slapen, haal je de beestjes weg. Maar je kunt natuurlijk ook gewoon een paar bloemen opofferen aan de oorwormen – oorwormen doen namelijk ook veel goeds voor je tuin. Ik laat ze meestal hun gang gaan. Leven en laten leven, denk ik dan, en van een paar bloemen minder word ik echt niet minder gelukkig.
IMG_1811

Dahliatijd (3)

IMG_3326

Mits je ze regelmatig kopt, bloeien dahlia’s door tot de eerste vorst – eind oktober, begin november halen ze vaak makkelijk. Er is niets volmaakters dan een donkerrode dahliabloem in gouden oktoberlicht – dat is echt een van de dingen die je in je leven meegemaakt moet hebben, vind ik.
Je ziet het meteen aan een dahlia als het voor het eerst heeft gevroren: in één klap zakt hij als een kaartenhuis in elkaar – echt heel zielig om te zien, je wordt er niet bepaald vrolijk van. Er zit niets anders op de plant op te ruimen en de nog levende knollen uit de grond te halen (bij de eerste vorst gaat de plant bovengronds dood, maar het laagje nog warme aarde isoleert de knollen, waardoor die niet ook meteen doodvriezen). Ik laat altijd een kort stukje van de holle stengels aan de knollen zitten, leg ze vervolgens op hun kop een week te drogen in de kas, en hang een kaartje om hun nek met hun naam – want met meerdere soorten dahlia’s weet ik na de winter echt niet meer welke ook al weer welke was.
Na het drogen leg ik ze in een kartonnen doos gevuld met turfmolm, met de stukjes stengel net boven de oppervlakte. De doos gaat de hele winter in mijn berging, waar het nooit vriest (heb ik uitgevonden na een regelmatige winterse temperatuurcheck). Het is niet zo dat je vervolgens helemaal niet meer naar je dahliaknollen hoeft om te kijken, want ze mogen niet te droog worden – dan verschrompelen ze. Laat ze echter ook niet te nat worden – dan verrotten ze. Eén keer per maand ga ik daarom even bij ze op bezoek en stop ik ze weer lekker in. Meestal gaat het prima met ze en hoef ik geen actie te ondernemen.
Het is altijd een feestelijke gebeurtenis als ik mijn dahlia’s in maart weer tevoorschijn haal. Ook wel een klein overwinninkje op de natuur, want als ik ze in de tuin had laten staan, waren ze nu hoogstwaarschijnlijk morsdood geweest. De knollen gaan bij mij eerst in kleine potten in de kas, waar ze de aangename warmte voelen en daardoor scheuten gaan aanmaken. Dit is het moment om een gouden greep te doen: je snijdt een stukje van zo’n vers frisgroen stengeltje af (zo dichtbij de knol als mogelijk), haalt de meeste blaadjes eraf (ik laat de bovenste drie, vier zitten) en stopt het in een potje – na een paar weken heb je dan een nieuw dahliaplantje, gratis en voor niets! Echt leuk is dat, als je zelf planten kunt kweken op die manier. Ik geef ze graag weg. De ontvanger blij, ik blij, en die dahlia waarschijnlijk ook, met z’n nieuwe baasje.
In mijn volgende post vertel ik wanneer je dahlia’s het beste kunt uitplanten, en wie het gemunt heeft op je dahlia’s.
IMG_3329

Dahliatijd (2)

IMG_3328
Vreemd hè: dahlia’s komen oorspronkelijk uit Mexico, maar ze hebben een Zweedse naam. Dat zit zo: in de 16e eeuw haalden de Spaanse veroveraars ze naar Spanje, om ze als groente te verbouwen. Ze hoopten natuurlijk dat het een soort aardappels zouden zijn, maar helaas: de knollen bleken nergens naar te smaken.
Gek genoeg kwamen de Spanjaarden niet op het idee voor de mooie bloemen te gaan. Dahliabloemen vonden ze toen maar een oninteressant bijproduct, ongeveer zoals wij nu tegen de bloemen van de aardappelplant aankijken. Spanje had in die tijd een exportverbod voor alle planten die uit de Nieuwe Wereld waren meegenomen, maar 200 jaar later was daar godzijdank Anders Dahl: een stoute Zweed die kans zag een paar dahliaknolletjes uit Spanje weg te smokkelen. Hij wist er een paar te kruisen en het duurde niet lang of dahlia’s werden een rage in Europa. Het was inmiddels begin 19e eeuw, het Victoriaanse tijdperk met de opvatting van de maakbare wereld was aangebroken, en de dahlia paste daar naadloos in: het is een plant waar je prima mee kunt kweken en kruisen, én hij paste ook nog eens keurig in de fleurige, met zorg aangelegde tuinen die toen in zwang kwamen.
IMG_3324
Anyway, dit geschiedenislesje geef ik je even om duidelijk te maken dat de dahlia dus van oorsprong een plant van rond de evenaar is. Rond de evenaar is het heel warm en altijd om zes uur ’s avonds donker, wat betekent dat de dahlia voornamelijk op warmte reageert, en minder op licht. Dat het gaandeweg onze zomer minder licht wordt, vinden dahlia’s dus geen probleem: ze blijven gewoon lekker aan de lopende band bloemen aanmaken – mits je de uitgebloeide er maar uit blijft halen.
In mijn volgende post vertel ik hoe je jarenlang plezier van je dahlia’s kunt krijgen, en hoe je er zelfs geld mee kunt verdienen.