Vreedzame coëxistentie: dat is het hoogst haalbare in de strijd tegen slakken in je tuin. Hier nog meer tips voor hoe je zo min mogelijk last hebt van die onvermijdelijke krengetjes:
-Doe er alles aan je planten zo gezond mogelijk te houden: dan heb je de grootste kans dat ze slakkenvraat overleven. Geef ze dus genoeg water. Bescherm ze tegen wind en verbranding van de zon. Zorg dat je tuinaarde mooi los en goed bemest is (gebruik het liefst zelfgemaakte compost van planten die in jouw tuin hebben gestaan – daar doen je planten het ’t best op). En, mind you: zet geen planten in je tuin die niet van het Nederlandse klimaat houden, of die een heel ander type grond lekker vinden om in te wortelen, want die zullen altijd minder gezond en sterk zijn, en dus eerder bezwijken aan slakken-gesnack.
-Zaai niet te vroeg. Slakken zijn namelijk het meest dol op jong, kakelvers blad, en dat moet je zo kort mogelijk ter beschikking stellen. Hoe later je zaait, hoe sneller je planten volwassen en weerbaar zijn.
-Doe alsof je jonge plantjes rekruten zijn die door jou worden klaargestoomd voor het slagveld. Kortom: zorg dat ze straks zo gehard zijn dat ze de vijand kunnen verslaan. Geef jonge plantjes dus geen extra bemesting: dat stimuleert de groei van sappige blaadjes en dunne, slappe steeltjes, en die staan op nummer 1 op de lekkernijenlijst van slakken.
Het is het beste jonge plantjes zo langzaam mogelijk te laten groeien, dan hebben ze niet van dat sappige blad. Geef je zaailingen dus niet teveel water en zet ze niet te warm. Maar wees ook weer niet al te spartaans voor je nieuwe plantjes, want dan raken ze gestresst en zijn ze eerder een slakkenprooi. Denk je nu: jemig, wat een gedoe? Okay, ik geef toe: dit is hogere wiskunde. Maar ja, je moet maar zo denken: leren doe je met vallen en opstaan. Morgen deel 4 van mijn slakken-saga.
TIPS
O nee: slakken! (2)
Ok, hoe doe je dat dan, je slakken-IQ verbeteren? Hier zijn alvast mijn eerste tips (de komende vijf dagen volgen er nog veel meer, want het is Slakkenweek!):
-Verwelkom zo veel mogelijk dieren in je tuin. Padden, eenden, egels, vogels: allemaal verorberen ze graag een slaksnack. Je dierenvrienden zullen je dankbaar zijn, en jij kunt weer leuk naar hún kijken in je tuin.
-Spit in de winter je aarde om: daarmee hak je slakken in tweeën of komen ze bovengronds te liggen, waardoor je de tafel dekt voor rondcirkelende vogels die in de winter extra hongerig zijn.
-’s Avonds met een zaklantaarn op slakkenjacht gaan is niet echt een goed idee, is mijn ervaring. Slakken zijn weliswaar ’s nachts actief en je kunt ze dan goed bij hun lurven grijpen, maar wees gewaarschuwd: echt veel helpen zal het niet. Ten eerste kost zo’n slakkenjacht je ongelooflijk veel tijd, want gemiddeld slijmwaggelen er maar liefst 200 slakken per vierkante meter door een doorsneetuin! En sterker nog: wanneer je een x-aantal slakken weghaalt, stimuleer je de groei van de slakkenpopulatie. Jonge slakjes hebben namelijk een sensor voor het aantal slijmsporen van volwassen slakken, en zodra ze merken dat er minder van die sporen zijn, groeien ze als kool, en ben je dus in no-time de niet-zo blije eigenaar van een florerende slakkenkwekerij.
Morgen meer slakkentips.
O nee: slakken! (1)
Ik was er al bang voor en ja hoor, het is weer zover: het slakkenleger is in vol bedrijf in de tuin. Hele brigades slijmende vreetmachines toveren mijn pas geplante sla, rodekool-, augurk- en courgetteplantjes binnen één nacht rechtstreeks naar de plantenhemel. Vandaag een frisgroen, veelbladig slaplantje in de aarde gezet betekent soms morgen al een paar zielig overblijvende bladnerfjes: daar komt dat slaplantje dus nooit meer overheen. Het is om te huilen zo erg.
Deskundigen zeggen dat de afgelopen milde, natte winter dit tuinseizoen voor een extra explosie aan slakken gaat zorgen. Daarom roep ik de komende week uit tot Slakkenweek: elke dag zal ik een post schrijven over wat er allemaal wel en niet tegen slakken is te doen.
Laat ik beginnen te zeggen dat de slak op dit moment zo ongeveer het meest besproken thema onder tuinmannen en -vrouwen is. Dit voorjaar heb ik alweer in veel trieste ogen van plantliefhebbers mogen blikken: hadden ze net hun zorgvuldig gekweekte plantjes neergezet en, ach en wee, toen kwamen de slakken…
Als je op online fora kijkt, gaat het al-tijd over slakken (ok, ik overdrijf nu, maar in dit geval mag dat, vind ik – slakken zijn voor een tuinman Echt Officieel Afschuwelijk.) Iedereen rolt op internet over elkaar heen met zijn of haar heilige oplossing: ‘Bekertjes met bier ingraven, daar vallen ze in en dan verdrinken ze,’ zegt de een. ‘Scherpe steentjes, gecrushte eierschalen en schelpen, daar kruipen ze niet overheen,’ zegt de ander. Nou, dames en heren: het bier drink ik liever zelf op, en al die andere methodes werken ook niet al te best. Ik heb ze allemaal al eens uitgeprobeerd, met matig succes.
Al die hysterie rond het plakkerige leger heeft natuurlijk een reden, want, hou je vast: er bestaat geen zaligmakende remedie tegen de slak. “Gewoon slakkenkorrels strooien, dan ben je er in één keer vanaf,” zegt mijn vriend de apotheker. Tja, hij is dan ook gifmenger van beroep, én hij gaat altijd voor praktisch – ook als het milieu daaronder lijdt; dat maakt hem geen snars uit. Maar ik zit eerlijk gezegd toch een beetje anders in elkaar. Toegegeven, ook ik heb mezelf vorig jaar, verkerend in een toestand van redelijke paniek, ernstig verlaagd tot het gebruik van slakkenkorrels (oeps, ik raak nu meteen -tig lezers kwijt, sorry guys). Maar klik nu niet meteen weg, alsjeblieft: dit jaar beloof ik plechtig dat ik het zonder gevaarlijke stoffen zal doen. Daar zijn redenen te over voor, zoals:
-slakkenkorrels zijn ontegenzeggelijk schadelijk voor de ecobalans in je tuin
-de ratten vreten ze op
-die verdomde korrels smelten weg in de regen
-en ze zijn ook nog eens peperduur: na tien keer strooien zijn je bloemkooltjes straks ook tien keer duurder dan in de biowinkel.
Wat-o-wat ga ik dit jaar dan tegen slakken doen? Ik hou het nog even spannend: morgen vertel ik je er graag meer over.
En o ja, vergeet vanavond niet naar de volgende aflevering van Maartens Moestuin te kijken! 19:20 uur op Nederland 2.
Wat zet ik op mijn balkon?
“Welke planten moet ik toch in vredesnaam op mijn balkon zetten?” Die vraag krijg ik regelmatig van vertwijfelde stadsbewoners. “Op welke windrichting staat je balkon?” is dan altijd mijn eerste vraag, en de tweede: “Hoeveel zon en wind heb je daar?”
Want dat zijn de eerste dingen waar je op moet letten voordat je een plant toevertrouwt aan het microklimaat van je balkon – wat een wereld op zich is. Sommige planten raken totaal overstuur van de hele dag felle zon, terwijl anderen juist knetterdepressief worden van teveel schaduw.
De volgende vraag die ik meestal stel, is: “Wat ben je zelf eigenlijk voor type?” Want als je een zonnig balkon hebt en van zonaanbiddende dahlia’s houdt, moet je tamelijk consciëntieus van aard zijn: je zult ze echt regelmatig water moeten geven – op sommige zomerse dagen wel twee keer per dag. Plantenouder zijn is dus net zoiets als een hond hebben die elke dag moet worden uitgelaten: je moet er maar zin in hebben. Overigens zijn er nog veel meer dingen waar je op kunt letten bij het bepotten van je balkon, wat een hele wetenschap op zich is. Het zou een beetje te veel worden als ik daar nu allemaal op zou ingaan; graag doe ik dat in latere posts deze zomer.
Bovenstaande foto heb ik deze week gemaakt op het balkon van mijn buurman Loek.
Loek heeft de beplanting van zijn balkon grondig aangepakt. Hij heeft een hoveniersbedrijf ingehuurd dat weer een staalbedrijf inhuurde dat een grote balkonbak-op-maat voor hem fabriceerde. De bak is gemaakt van een speciaal soort staal, cortenstaal geheten (ijzer waaraan koper, fosfor, silicium, nikkel en chroom zijn toegevoegd, om precies te zijn). Het bijzondere van cortenstaal is dat het door de inwerking van het weer een bruine roestkleur krijgt, waardoor Loeks balkon er straks, over een jaartje, heel hip zal uitzien.
Loek heeft lang op zijn chique plantenbak moeten wachten (hij bestelde hem al in november, en pas afgelopen week kreeg hij hem), maar het resultaat is er naar: een stoere bak over de hele breedte van zijn balkon. Het gelikte zit hem niet alleen in dat hippe cortenstaal dat heel goed past bij de architectuur van het flatgebouw waar we wonen, maar ook in de onderkant van de bak, vind ik: die is speciaal in een wigvorm gemaakt, zodat de bak qua vorm precies aansluit op de dakvormige bovenkant van de balkonrand:
Toen de bak afgelopen week werd geplaatst en er nog geen planten in stonden, moest Loek wel even wennen. De bak leek een beetje op een doodskist, vond hij. Maar toen kwamen de plantjes erin en nu is die associatie weg. De hoveniers hebben slimme keuzes gemaakt qua planten, want Loeks balkon ligt op het noordwesten, krijgt geen zeeën van zon, en het kan er op winderige dagen behoorlijk spoken. Er staan laurierkers in, en een sterke grassoort, en japanse esdoorn – allemaal stoere jongens die tegen een stootje kunnen.
Nu ziet het er nog een beetje aangenaaid uit, maar als de planten straks over de rand gaan groeien, zal het mooi natuurlijk gaan ogen. Dan heeft Loek z’n eigen minituintje dat een harmonieus geheel zal vormen met de gemeenschappelijke binnentuin die aan zijn balkon grenst.
Camellia comeback kid
Deze foto heb ik niet in mijn tuin in Amsterdam-Noord gemaakt, maar op mijn balkonnetje in de binnenstad. Ik ben blij dat ik hem jullie kan laten zien. Het is namelijk de camellia japonica die ik anderhalf jaar geleden voor mijn verjaardag kreeg. Het heeft een haar gescheeld of deze elegante, tikje mysterieuze oosterse plant (die het broertje is van de theeplant waar we allemaal thee van drinken) was er niet meer geweest.
Op mijn verjaardag, midden in de winter, zat hij veelbelovend vol met knoppen en blaakte hij van gezondheid. Ik zette de plant op de rand van mijn balkon en genoot van het mooie uitzicht dat hij opleverde. Maar toen ging het opeens heel hard vriezen en heb ik hem uit vaderlijke zorg een paar dagen binnenshuis gehaald. Eenmaal weer buiten begon hij te zieltogen. De vorst was weliswaar geweken, maar de Camellia liet – floep! – al z’n ongeopende knoppen vallen en telkens als ik er langs liep, dwarrelden er weer een paar bladeren vanaf. Totdat hij bijna helemaal kaal was. Wat zag hij er op het laatst uit, zeg. Toch liet ik hem maar staan, ik dacht: je weet nooit.
En ja hoor: hij komt terug! De afgelopen, zachte winter kwamen er van die mooie glanzende donkergroene, leerachtige bladeren aan, en zelfs een paar knoppen. De eerste twee bloemen komen nu tevoorschijn. Wat een geluk.
Deed ik iets fout? Ik denk het wel. Ik begin er steeds meer achter te komen dat planten niet goed tegen heftige temperatuurschommelingen kunnen. Wat dat betreft zijn het echt watjes. Als je ze niet heel geleidelijk aan nieuwe temperaturen laat wennen, schieten ze meteen in de stress. Dus van min 15 ineens in plus 22 zetten is vragen om moeilijkheden.
Aan de andere kant is de camellia ook weer geen superwinterharde plant, dus vrolijk buiten laten staan is ook geen goed idee. Hij kan een beetje vorst verdragen, maar is er absoluut geen liefhebber van, heb ik me laten vertellen. Dus als het komende winter hard gaat vriezen, ga ik bubbeltjesplastic en vliesdoek kopen, dan pak ik hem lekker in. Eigenlijk snap ik die camellia wel. Zelf draag ik in de winter ook altijd een dikke sjaal en een muts en een gewatteerde winterjas. Mensen zijn net planten. Of andersom.
Kieskeurige keizerskroon
Dit is nou toch jammer: hier heb je twee leuke frisgroene planten in mijn tuin, maar bloeien ho maar. Al twee jaar geleden heb ik ze geplant en ze hebben tot nu toe steeds botweg geweigerd mee te doen aan de lenteshow. Tot overmaat van ramp ontdekte ik ook nog een leliehaantje op het blad: als je goed kijkt zie je op de linkerplant een rood kevertje zitten zonnebaden. Hij heeft net z’n ontbijt genoten, want een stukje verderop is een deel van het blad weggevreten.
Ik werp momenteel jaloerse blikken op allerlei tuinen waar de keizerskronen het wél fantastisch doen – vooral in de ravissante perken in dierentuin Artis laten ze hun volledige glorie zien, dat is echt een bezoekje waard, en trouwens een pluim voor de hovenier van Artis zeg, wat maakt die man/vrouw er een geweldig botanisch feest van daar.
Wanneer een keizerskroon het doet zoals hij het hoort te doen, krijgt hij in het midden een stengel die wel 1 meter 20 hoog kan worden, met daaraan een tros bloemen met daarbovenop een dot groene frutsels, kortom: een hip inboorlingenkapsel uit de binnenlanden van Afrika.
Ik vind mijn keizerskronen-débâcle des te erger omdat ik die eigenwijze hufters zo hard nodig heb (ze heten trouwens fritillaria imperialis in het Latijn – een lekker toepasselijke, hautaine naam, vind je niet?). De bloemen van keizerskroon geuren namelijk naar muskus (naar vossen- en kattenpis, zeg je in plat oud-Hollands) en daar rennen mollen heel hard voor weg. Ik zou persoonlijk een moord doen voor een goeie oplossing van mijn mollenprobleem, want ze richten onnoemelijk veel schade aan in mijn tuin, wat behoorlijk irritant is. Ja, je hebt mollenklemmen en gif, maar sorry hoor, dat gaat mij echt een brug te ver. Dan maar één blijven met de natuur – ook al is die ongenadig.
Misschien willen mijn keizerskronen me gewoon een lesje geduld leren: ik heb van kenners begrepen dat het kieskeurige planten zijn die er soms jaren over doen voordat ze zich verwaardigen een bloem te laten zien. Het is een beetje als Máxima en Willem-Alexander: daar moeten wij onderdanen ook jaren op wachten voordat we ze een hand mogen geven, en dat maakt het stel natuurlijk des te leuker. Eén keer heeft Máxima mij 1 seconde aangekeken en naar mij gezwaaid, vanuit die smetteloze gouden koets in die smetteloos witte bruidsjurk van haar – wat voor mij een hemels onbevlekt moment was. Moet je nagaan, ik ben niet eens koningsgezind.
Maar ter zake: vind je de keizerskroon ook zo’n mooie plant en houd je net als ik stiekem ook wel een beetje van die stinklucht in je tuin? Dan heb ik nog een geheimtip voor je. De bollen van de keizerskroon zijn indrukwekkend groot, het zijn een soort hamburgers – en ze vragen een speciale behandeling: plant ze op hun zijkant in de grond. Ze hebben namelijk een vrij grote holte, en als daar te lang water in blijft staan, verrotten ze en ben je nog verder van huis dan ik nu ben. Plant ze 20 cm diep en 30 cm van elkaar. En laat me te zijner tijd weten of ze bij jou net zo moeilijk deden als bij mij:-)
Radijs en nieuwe Italiaanse potten
Sorry dames en heren, de afgelopen week heb ik niet geblogd omdat ik het loeidruk had in mijn tuin. April is een heel drukke maand voor een tuinman, echt! Alles kan gedaan worden, zeker nu het zulk uitzonderlijk warm weer is. Ik heb onder andere 3 kuub verse tuinaarde versjouwd, druivenstruiken geplant in mijn kas, urenlang onkruidjes gewied (ik wist niet dat er zoveel in mijn tuin stonden – als ik mijn ogen sluit, zie ik nog steeds kweekgras voor me), ongeduldige zaailingen verpot, verschillende soorten tomaten gezaaid, en yiha! mijn eerste oogst van het jaar binnengehaald: deze fijne, heerlijk pittige, langwerpige radijsjes die luisteren naar de aanlokkelijke naam French Breakfast:
Ze smaakten erg lekker in de sla. Helaas is er een mol onder mijn radijs gaan graven, waardoor ik een deel van mijn oogst ben kwijtgeraakt aan mijn ondergrondse vriend:-(
Gelukkig heeft hij niet alles opgegeten. Kijk, dat vind ik nou weer schappelijk.
Waar ik heel veel plezier in had deze week, waren de Italiaanse terracottapotten (uit Toscane en Venetië, jawel) die ik in ontvangst mocht nemen. Wat zijn ze mooi! En wat gaan ze straks een verschil maken in de tuin, deze elegante eyecatchers.
Ik heb nog geen tijd gehad ze alle vier te vullen, maar één grote pot heb ik al beplant. Omdat ik meteen instant-effect wilde, ben ik naar het tuincentrum gefietst om kant en klare planten te kopen. Ik heb het als volgt gedaan:
1. Ik heb drie soorten planten genomen, elk met een verschillende hoogte, zodat je een mooi display in de pot krijgt: euphorbia (hoog), twee tinten paarsblauwe violen (middelhoog) en lichtblauwe bosviooltjes (laag):
2. Vervolgens heb ik met een hamer een paar oude, gescheurde potten in elkaar gemept. Die scherven heb ik onderin de pot gelegd, zodat hij, als het straks hoogzomer en wekenlang kurkdroog is, zoveel mogelijk water vasthoudt.
3. Daarna anderhalve zak potgrond in de pot gedaan:
4. In het midden de euphorbia – wat een subtiele kleur geelgroen is dat trouwens.
5. Daaromheen 4 groepjes van 3 violen; kennen jullie de Regel Van Drie al? Je ogen vinden het ’t lekkerst als potplanten in groepjes van drie herhaald worden. Dat geeft een prettig ritme waar je hersenen van houden:
6. Daaromheen weer groepjes van 3 kleine bosviooltjes:
7. En toen natuurlijk lekker veel water gegeven. Wel twee gieters vol.
Meteen kreeg ik “oh’s en “ah’s” van mijn overbuurvrouwen Puck en Marion, die toevallig in de buurt waren en een steelse blik over de schutting wierpen. ‘Hé gelukkige tuinman! Wat zijn je bloemen mooi!’ riepen ze bijna gelijktijdig. Kijk, daar doe je het dus voor:-)
Onkruid wieden
Het is er altijd en het groeit altijd harder dan je denkt: dat rottige, hondsbrutale, woekerende onkruid. Onkruid is eigenlijk niets anders dan een verzamelnaam voor de plantensoorten die zich het meest thuisvoelen in je tuin – in tegenstelling tot de planten waarop je zo verliefd werd in het tuincentrum; die horen helemaal niet in je tuin, en zouden zonder jouw intensive care hopeloos ten onder gaan. Onkruid trekt namelijk de voedingstoffen uit je grond en steelt het licht van je planten, waardoor die in no time kunnen veranderen in zielige hoopjes ellende, en uiteindelijk helemaal worden platgewalst. Kortom: de basis van tuinieren is onkruid de baas blijven. Dat doe je het best door zo regelmatig mogelijk te wieden – dat bespaart je uiteindelijk de meeste tijd.
Vind je wieden geen leuke klus? Mwoah, het heeft ook wel iets meditatiefs en rustgevends, vind ik, om op je knieën te gaan zitten en geduldig met je handen je borders vrij te maken van al die ongenode gasten. Bovendien heb je in één adem door ook de gelegenheid je planten eens van dichtbij te inspecteren en te kijken hoe het met ze gaat. En het is natuurlijk een mooie spieroefening; de sportschool kun je die dag overslaan.
Onkruid groeit op dit moment nog niet zo hard als straks in mei – dan gaat het echt als een dolle tekeer, dus wees erbij voordat het zich verspreidt en zaad gaat zetten. Is je grond droog, dan kun je de uitgetrokken onkruidjes laten liggen. Is je grond vochtig, dan moet je ze op de composthoop gooien of in een afvalzak deponeren, anders groeien de worteltjes gewoon weer de aarde in.
Als ik je één raad mag geven, opgedaan uit jarenlange frustratie: pak vooral hardnekkige onkruiden zeer streng aan. In mijn tuin staat winde (oftewel “pispotje” – gna gna, een lekker vervelende naam voor een heel irritant plantje) nummer 1 op de lijst van meest gehate onkruiden. Om meerdere redenen:
- Het is een buitengewoon agressieve plant die zich als een wurgslang om je planten heen strengelt.
- Zijn talrijke bladeren hangt hij voor de gastplant, waardoor die geen licht meer krijgt en verzwakt.
- Hij laat zijn wortels meters ver allerlei kanten uitwaaieren en verstopt die tot wel een halve meter in de grond. Het ergste van alles is: als je aan die wortels trekt, breken ze heel makkelijk af, en uit zelfs het kleinste snippertje wortel dat in de aarde achterblijft, kan zich weer een heel nieuwe, akelige Triffid vormen. Kortom: door bovengronds lukraak aan een paar windes te trekken creëer je alleen maar meer satellietplantjes in plaats van minder.
De truc is om lopen op je borders zo veel mogelijk te vermijden, zodat je grond mooi los blijft, dan zitten de windewortels minder vast en breken ze minder snel af wanneer je ze eruit trekt. Een andere truc, maar die is voor gevorderden, is precies de juiste hoeveelheid kracht zetten als je aan zo’n wortel trekt: hard genoeg om hem in z’n geheel uit de grond te trekken, maar ook weer niet zo hard dat hij breekt. Het gevoel dat ik heb als het me lukt om zo’n hele witte wortel er in één keer uit te trekken, is zalig. “Yiha, weer een alien minder!” denk ik dan. Alsof ik een pijnlijke splinter in één keer uit mijn vinger hebt getrokken… wat een verlichting.
Toen ik mijn tuin kreeg in 2006, zat de grond vol met winde. Eerst had ik nog niet zo door hoe verschrikkelijk dat was, maar na twee jaren van achteloze onwetendheid zat het echt overal – en leek het alsof het niet meer weg was te krijgen. Acht jaar later voer ik nog steeds een verwoede strijd tegen deze plant, en ik heb het idee dat ik het nog eens ga winnen van de walgelijke winde. Maar ik voel dat ik mijn aandacht nog lang niet kan laten verslappen.