Vreemd hè: dahlia’s komen oorspronkelijk uit Mexico, maar ze hebben een Zweedse naam. Dat zit zo: in de 16e eeuw haalden de Spaanse veroveraars ze naar Spanje, om ze als groente te verbouwen. Ze hoopten natuurlijk dat het een soort aardappels zouden zijn, maar helaas: de knollen bleken nergens naar te smaken.
Gek genoeg kwamen de Spanjaarden niet op het idee voor de mooie bloemen te gaan. Dahliabloemen vonden ze toen maar een oninteressant bijproduct, ongeveer zoals wij nu tegen de bloemen van de aardappelplant aankijken. Spanje had in die tijd een exportverbod voor alle planten die uit de Nieuwe Wereld waren meegenomen, maar 200 jaar later was daar godzijdank Anders Dahl: een stoute Zweed die kans zag een paar dahliaknolletjes uit Spanje weg te smokkelen. Hij wist er een paar te kruisen en het duurde niet lang of dahlia’s werden een rage in Europa. Het was inmiddels begin 19e eeuw, het Victoriaanse tijdperk met de opvatting van de maakbare wereld was aangebroken, en de dahlia paste daar naadloos in: het is een plant waar je prima mee kunt kweken en kruisen, én hij paste ook nog eens keurig in de fleurige, met zorg aangelegde tuinen die toen in zwang kwamen.
Anyway, dit geschiedenislesje geef ik je even om duidelijk te maken dat de dahlia dus van oorsprong een plant van rond de evenaar is. Rond de evenaar is het heel warm en altijd om zes uur ’s avonds donker, wat betekent dat de dahlia voornamelijk op warmte reageert, en minder op licht. Dat het gaandeweg onze zomer minder licht wordt, vinden dahlia’s dus geen probleem: ze blijven gewoon lekker aan de lopende band bloemen aanmaken – mits je de uitgebloeide er maar uit blijft halen.
In mijn volgende post vertel ik hoe je jarenlang plezier van je dahlia’s kunt krijgen, en hoe je er zelfs geld mee kunt verdienen.
overblijvende planten
Dahliatijd
Need I say more na het zien van deze foto? Juli is de maand waarin de dahlia’s helemaal los gaan. En dat doen ze ook in mijn tuin. Het leuke van dahlia’s is dat je er massa’s snijbloemen van kunt afhalen. Sterker nog, de plant houdt daarvan. Elke keer dat je er een paar bloemen met stengel af plukt, stimuleer je hem om met nieuwe knoppen te komen. Zo bloeit hij vrolijk door tot aan de eerste vorst.
Ik vind het een geweldige plant: uitbundig, kleurrijk en voluptueus. Ooit hadden ze een truttig imago maar nu zijn ze weer helemaal hip. En hij is totaal niet kieskeurig, in een mooie grote pot op je balkon doet hij het net zo lief als in de volle grond. De dahlia met de meest fantastische kleur vind ik de Arabian Knight: die is karmozijnrood. Als ik hem zie, denk ik aan fluwelen mantels uit de middeleeuwen, en aan grote, zware donkerrode theater- en bioscoopgordijnen.
Wil je weten hoe je mooie dahlia’s krijgt? En wil je een geheimtip over hoe je heel goedkoop aan dahlia’s kunt komen? Houd mijn blog in de gaten, ik heb zin je er alles over vertellen in mijn volgende post.
Cactustip: kom naar buiten allemaal!
Zijn jouw cactussen ook vaak van die zorgenkindjes? Bij mij wel. Zo heb ik momenteel een cactuskind (geadopteerd uit de Intratuin) dat de afgelopen winter om een of andere onverklaarbare reden onder de witte vlekken is komen te zitten. Lang verkeerde ik in de veronderstelling dat cactussen liefst volcontinu pal in de zon staan te roosteren, vlak achter een raam: ik dacht dat dat het dichtst in de buurt kwam van de omstandigheden in hun geliefde thuishaven, de woestijn.
Maar dit voorjaar, met al die enge witte vlekken en zo, besloot ik het over een andere boeg te gooien. Ik zette ze lekker buiten op het balkon – het adagium van mijn tuinbuurvrouw Els in gedachten, die vindt dat planten zoveel mogelijk buiten moeten komen omdat ze daar gezond en sterk van worden.
En ja hoor: ze blijken het er heerlijk te vinden. Ik heb mijn cacti twee maanden geleden op het balkon gezet, en vorige week was ik blij verheugd te zien dat mijn ene zorgenkind ruim de helft minder vlekken heeft, en dat mijn andere cactus zowaar bloemknoppen lijkt te vormen – heeft-ie nog nooit eerder gedaan. Kortom, waar een frisse neus al niet goed voor is.
Buiten staan betekent een grote verandering in een plantenleven: wind tegen je huid, sappig regenwater drinken, vlijtige spinnetjes die lekker tussen je stekels door krioelen, ongefilterd zonlicht op je bolletje, frisse nachten, lekker veel andere plantjes om je heen: wie zal zeggen wat hier de gouden graal is? Ach, het maakt me niet uit, zolang mijn bloedjes van cactuskinderen zich maar senang voelen.
O ja, wat je misschien handig vindt om te weten: cactussen gaan elk jaar door drie fases, namelijk:
-hun rustperiode (van november tot maart – dan zet ik ze in huis, liefst niet te warm: 8 tot 15 graden Celcius vinden ze het fijnst, en, ook niet onbelangrijk: ik geef ze dan geen water)
-hun bloeiperiode (van maart tot juni – dan willen ze liever geen felle zon, en geef ik ze één keer per week een plens water, dat is beter dan elke dag water geven; cactussen vinden het namelijk fijn wanneer hun grond af en toe lekker droog is)
-hun groeiperiode (van juni tot november – dan willen ze graag veel licht en zon, maar ook veel ventilatie, en gedijen ze het best bij temperaturen tussen de 20 en 30 graden. Ook in deze periode krijgen ze bij mij één keer per week een flinke scheut water).
Klinkt dit ingewikkeld? Tja, cactussen zullen het lang blijven doen, ook als je amper naar ze omkijkt. Maar met een klein beetje inlevingsvermogen, tedere aandacht en af en toe buitenspelen gaan ze voor je door het lint.
Nog meer lavendel
Hier zie je geen schattige kleine vlindertjes op lavendelbloemen zitten. Nee, dit is de zogeheten “vlinderlavendel”, ook wel “kuiflavendel” geheten. De foto kreeg ik gisteren toegestuurd van lavendelkweker “Viva Lavandula” uit Marknesse (in de Noordoostpolder). Op hun site www.vivalavandula.nl vertellen ze alles over lavendel. Dat je ermee kunt koken bijvoorbeeld (wist ik niet), dat lavendel een van de populairste planten van Nederland is, en dat plantluizen de benen nemen als je lavendelplantjes bij ze in de buurt zet. Goed om te weten allemaal. En zo kun je meer lavendelweetjes lezen op hun site; alleen al de foto op de homepage, van lavendelvelden in de Provence, is een bezoekje waard: als je tegen me zou zeggen dat het hier om een Van Gogh schilderij gaat dat zojuist is ontdekt op de zolder van een overleden kunstverzamelaar, geloofde ik je meteen.
Er bestaan trouwens veel meer lavendelkruisingen dan ik dacht. In Nederland zijn het vooral de Lavandula angustifolia en de Lavandula stoechas die de dienst uitmaken; de stoechas is de plant die je hierboven op de foto ziet. Viva Lavandula verkoopt zelfs roze en witte lavendel. Maar dat vind ik echt een brug te ver. Witte lavendel is net als witte chocola: best lekker, maar toch niet the real stuff.
www.vivalavandula.nl
Waar is dit?
Nee, dit is niet de Provence…
Vorige week, in mijn post over lavendel, schreef ik dat ik zo houd van de eindeloze paarse lavendelvelden die je daar in de zomer overal tegenkomt
Wie schetste mijn verbazing toen ik van de week het Waterlooplein in Amsterdam overstak: daar staat zowaar lavendel tussen de olijfboompjes. Geen eindeloze velden zoals in de Provence, maar toch: ontegenzeggelijk lavendel waar je niet omheen kunt, en het zijn best royale rijen. Chapeau gemeenteplantsoenendienst! Niet langer vijf verschillende harde kleuren petunia’s op een rijtje, maar Provence-achtige taferelen in hartje Amsterdam. We beginnen het te leren hier in Nederland.
Lavendel experiment
Hier staan ze dan, keurig uitgestald op een rijtje: de drie lavendelplantjes die ik deze week kocht bij het tuincentrum. Elk plantje is van een andere soort: het zijn Lavandula angustifolia Felice, Lavandula angustifolia Hidcote en Lavandula angustifolia.
Met opzet koos ik drie verschillende lavendels, omdat ik eens een keer een experiment wil doen met lavendel: ik heb ze op dezelfde plek in mijn tuin gezet, naast elkaar, en nu maar afwachten wie van de drie het daar het beste zal doen.
Ik ben tot dit bijzondere experiment overgegaan omdat ik in de loop der jaren een beetje huiverig ben geworden voor lavendel. Reeds drie keer eerder plantte ik lavendels, op verschillende plekken in mijn tuin, en eventjes deden ze het best leuk hoor, maar na de bloei en de winter bleef er bitter weinig van over, en waren ze zo zielig geworden dat ik het niet langer kon aanzien. Van ellende gooide ik ze maar op de composthoop.
Waarschijnlijk was het te zompig waar ze stonden, denk ik nu. En hoewel ze best wat zon kregen, was het misschien toch niet zonnig genoeg voor ze. Lavendels zijn namelijk rupsjes-nooit-genoeg wat zon betreft: ze laten zich het liefst de godganse dag geselen door de volle zon, en dan ook nog eens in hele droge grond die geen spatje water vasthoudt (jij en ik zouden allang het loodje hebben gelegd onder dat soort omstandigheden). Het is dus niet zo gek dat je lavendel vooral in de zomer in de gortdroge Provence ziet. O, de Provence in de zomer! Die staat voor mij gelijk aan de lavendelhemel. Al die ellenlange velden paars die zich daar rondom je uitstrekken geven me een bijzonder geluksgevoel; helemaal als er een ondergaande of opkomende zon achter wordt geplakt, en je de unieke lavendelgeur erbij ruikt, die nergens mee te vergelijken is. Veel beter dan dat gaat het niet worden in het leven.
Daarom wil ik toch steeds weer lavendel, traumatische ervaringen of niet. Want waar vind je nou een plant die stoer en lieftallig tegelijk is? Die precies die kleur paars heeft die associaties oproept met fijnzinnigheid en schoonheid? Die een chique uitstraling heeft en die je in een speciale stemming brengt – vooral als je het zomerse licht zo mooi tussen de stengels door ziet schitteren?
Nou ja, hopelijk gaat mijn experiment duidelijkheid verschaffen, en ga ik de juiste lavendelsoort vinden die het bij mij wil doen. Ik heb m’n drie plantjes in elk geval op een zeer zonnige plek gezet, in hele arme grond die vol stenen en zand zit, langs het randje van mijn tuin, aan een grindpad. Als het goed is, gaan ze straks een beetje over het pad heen hangen, en zul je die lelijke stoeprand tussen het pad en mijn tuin niet meer zien. De 90 cm hoge bloemen zullen dan tegen je benen strijken wanneer je over dat pad loopt, waardoor je neusgaten vol lopen met die geur-uit-duizenden. Ik ben helemaal in mijn nopjes met mijn plan; lavendel staat altijd het fijnst langs een pad, vind ik.
Psst: stiekem hoop ik dat mijn nieuwe lavendels er net zo gaan uitzien als op de foto hierboven, bij de buren een eindje verderop. Zij hebben hun lavendels ook langs het grindpad staan, op eenzelfde soort plek als ik. Daarom denk ik dat het bij mij dit keer ook goed gaat komen met de lavendel. Wat de buren kunnen, kan ik ook.
LAVENDELTIPS
En o ja, hier heb ik nog twee handige lavendeltips voor je (mensen met balkons opgelet):
1. Wist je al wat het GEHEIM van langlevende lavendel is? Je moet de stengels die hebben gebloeid rigoureus terugsnoeien (denk erom: niet het houtige deel van de plant snoeien). En in het voorjaar moet je ook de rest van de plant aardig terugsnoeien (maar nog wel wat blad laten staan alsjeblieft). Als ze het leuk bij je vinden, en er komen geen al te koude winters, gaan je lavendels op die manier tijden mee.
2. Lavendel is een diehard: hij kickt erop om op de rand van uitdroging te balanceren. Daarom is het ook een uitermate geschikte plant voor in een pot, liefst op een balkon waar je de hele dag wegsmelt van de hitte. In een pot zijn het de makkelijkste planten die je maar kunt bedenken. Normaalgesproken moet je planten in potten in de zomer scherp in de gaten houden qua watertoevoer, maar lavendel in een pot kun je totaal aan zijn lot overlaten. Echt, hij doorstaat de ernstigste vormen van verwaarlozing. En met zijn bolvormige groei ziet hij er ook nog eens geweldig uit in een pot. Zet hem liefst een terracotta pot, dat kleurt mooi bij dat zilverachtige, harige groen en die paarse bloemen.
Artisjokken
Dit is nou een plant waar ik helemaal weg van ben: hij is groot en stevig, krijgt straks een overrompelend mooie bloem, en je kunt de vrucht ervan ook nog eens heerlijk opeten. Ik zet altijd een paar artisjokken in mijn tuin, voor de show, maar vooral ook omdat ik er een aantal lekkere, zomerse maaltjes mee kan bereiden (artisjokken doen het trouwens goed als je gasten te eten hebt, mensen vinden ze namelijk iets chics hebben). En, wat ook fijn is, artisjokken bieden je de mogelijkheid om met weinig inspanning veel indruk te maken: je hoeft ze alleen maar te koken, een lekker dipsausje van olijfolie erbij, en joehoe: je kunt beginnen met het leegzuigen van de onderkant van de schubben. De smaak daarvan is echt hemels. Je waant je in één klap op een Italiaans terras waar de zwoele zeewind tegen je huid danst. Als je één keer een zelfgekweekte artisjok hebt geproefd, wil je nooit meer zo’n smakeloze schoenzool van de supermarkt.
Artisjokken zijn zonaanbidders, ze staan het liefst de hele dag te bakken in de volle zon. Te natte grond vinden ze vreselijk. En je hebt veel geduld nodig, want in het eerste jaar na aanplant doen ze vrijwel niks voor je. Ik plantte er vorig jaar een paar in mijn moestuin, maar ze wilden nog niet echt groeien.
Steeds bleef ik tegen een paar kleine, lullige blaadjes aankijken, zoals het jonge artisjokplantje dat je hierboven ziet (deze op de foto is dit voorjaar opgekweekt). Maar na het overleven van de winter (dat is trouwens ook nog een dingetje: artisjokken zijn niet bijster winterhard) schoten ze dit voorjaar opeens in sneltreinvaart omhoog.
Het zijn nu al behoorlijk stevige jongens en ik wacht met smart op de bloem, die over een maandje of anderhalf zal gaan bloeien, schat ik in. Waarschijnlijk zal ik deze zomer per plant twee artisjokken kunnen afsnijden, want in hun tweede jaar na aanplant is dat wat ze gemiddeld opleveren. Als het goed is en we krijgen de komende twee jaar geen heel strenge winters, dan blijven ze in leven en kan ik nog twee zomers artisjokken eten van dezelfde planten. Ze kunnen weliswaar nog langer blijven leven, maar na een jaar of vier zullen ze niet echt veel vruchten meer gaan maken.
Om een constante artisjokkenaanvoer te garanderen, kun je, als ze twee jaar oud zijn, een stuk wortel van de plant afsteken, met daaraan nog een stukje blad. Als je dat frutseltje opnieuw plant, sterft het stukje blad waarschijnlijk af, maar grote kans dat er nieuwe, verse blaadjes uitgroeien, en hops, je hebt volgend jaar weer gratis artisjokken! Wie had gezegd dat tuinieren een dure hobby is?
Ode aan de allium (2)
Eerder deze week schreef ik dat ik alliums zo mooi vind, maar dat het tegelijkertijd tere prinsesjes zijn, omdat ze zo makkelijk omvallen. Ik kan daar nog een nadeel aan toevoegen: ze voelen nogal snel nattigheid. Een natte, zachte winter is vaak funest voor ze – dan verrotten hun bollen. Het liefst staan ze pontificaal in de zon, in goed doorlatende grond. Gelukkig kun je ze een handje helpen wat dit betreft: vorig jaar heb ik bij het planten van alliumbollen eerst een beetje grit in het gat gestrooid en daarna de bollen erop gelegd: dan maak je de kans groter dat ze bij aanhoudend nat weer droge voeten houden.
Er bestaan allerlei soorten alliums. De allium hollandicum “Purple Sensation” is een van mijn favorieten: stijlvol, deftig, parmantig, en toch kloek.
Van de alliumsoorten komt hij het eerst op in het voorjaar. Hij heeft de ongelooflijkste kleur lila die je maar kunt bedenken. Schrik niet wanneer zijn slappe bladeren al afsterven voordat de bloem zich volledig heeft ontvouwd – dat hoort erbij.
Een andere allium die je gezien moet hebben (en waarmee je gezien kunt worden, for that matter), is de allium schubertii.
Hij is lekker extreem, met een top vol bloemetjes op lange stengeltjes, als vuurwerk dat uiteenspat in de lucht. Zet hem wel vooraan in je border, want met zijn korte stengel zien jij en de zon hem al snel over z’n knotsgekke punkhoofd.
Alle alliums zijn natuurlijk prachtig, maar er is geen allium die kan tippen aan de allium cristophii.
Ik noem het maar even op: die keurig gerangschikte, geometrische bloemetjes, die mauve kleur paars, die out-of-this-world zilveren gloed die over dat paars ligt. De cristophii heeft iets gewichtloos en ongrijpbaars doordat je dwars door z’n bloem heen kunt kijken – het lijkt wel alsof er ijskristallen voor je ogen zweven. Vanwege z’n zachte kleur combineert hij goed met allerlei andere pastelkleurige bloemen, zoals rozen, geraniums en siererwten – bij je tuininrichting maakt hij het je wat dat betreft een stuk makkelijker dan andere, feller gekleurde alliums. Nog lang nadat ze zijn uitgebloeid laat ik mijn allium cristophii staan, want ook in gemummificeerde toestand zijn ze compleet geweldig. Of ik zet ze gedroogd in een vaas, dan hoef ik tijden geen bloemen te kopen. En misschien ga ik ze dit jaar wel echt in de kerstboom hangen.
Het fijne van alliums is dat ze zichzelf als een dolle uitzaaien in je tuin. Het worden er al snel zoveel dat je ze moet uitdunnen. Maar dat vind ik niet erg. Tere prinsesjes mogen alles maken bij mij.
Ode aan de allium (1)
Ze doen me denken aan mijn uitbundige vriendin Janina in een polka dot dress, op een zonnige ochtend. Maar ik zie ook meteen hip behang voor me, en van die stijlvolle kerstballen die je per stuk koopt, in de chiquere winkels.
Er is geen bloem die stijlvol & hip beter in zich weet te verenigen dan de allium. Ik zie ze graag in de tuin, liefst met een heel stel tegelijk, dan zijn het net dansende stippen op een notenbalk.
Het zijn altijd de alliums die begin mei de show overnemen van de tulpen. Alsof ze willen zeggen: yiha, de zomer komt er nu echt aan! In april, als de tulpen in vol ornaat zijn en het nog best koud is buiten, laten alliums vanuit hun bol hun lange, slappe bladeren groeien; het lijken wel octopusarmen.
Die bladeren zijn zo slap dat je denkt: jemig, kan het nog wel wat worden met dit plantje? Is-ie ziek, heeft-ie misschien dringend water nodig? Maar dan komt de steel, die gestaag recht omhoog groeit en steeds dikker wordt. Het lijkt eerst een distel te worden: de bloem bovenop is nog vrij plat.
Maar dan wordt de knop ronder en verschijnt er een ultradun, matwit vliesje omheen – een vliesje dat wel een membraan lijkt, zo dun. Als het openbreekt, beginnen de bloemblaadjes te groeien, op fragiele stengeltjes. Het feest kan dan beginnen: het openvouwen van de alliumbal. Dat proces heeft iets magisch, alsof je een levende pop-up kaart voor je hebt. Elke keer als ik in mijn tuin kom, kijk ik hoe ver de alliumbloemen zijn met opengaan. Hun uiteindelijke bal heeft iets perfects, vind ik. Is het niet ontzagwekkend dat de natuur zo’n mooie ronde vorm kan maken? Ik wacht altijd in spanning af hoe groot de bloemen van m’n alliums worden. Hoe groter, hoe mooier.
Maar die grootte is tegelijk ook de zwakte van de allium: hij kan een stengel krijgen van soms wel 90 cm lang, en met zo’n joekel van een kop d’r op krijgt-ie de neiging pardoes om te kukelen. Of, zoals ik van de week had: bij het grasmaaien trek je iets te onoplettend aan je elektriciteitssnoer, en maai je behalve het gras ook je innig geliefde allium tegen de vlakte. Au! Hou ze dus in de gaten die alliums, want hoe indrukwekkend ook, het blijven tere prinsesjes.
Later deze week meer over alliums.
Wat zet ik op mijn balkon?
“Welke planten moet ik toch in vredesnaam op mijn balkon zetten?” Die vraag krijg ik regelmatig van vertwijfelde stadsbewoners. “Op welke windrichting staat je balkon?” is dan altijd mijn eerste vraag, en de tweede: “Hoeveel zon en wind heb je daar?”
Want dat zijn de eerste dingen waar je op moet letten voordat je een plant toevertrouwt aan het microklimaat van je balkon – wat een wereld op zich is. Sommige planten raken totaal overstuur van de hele dag felle zon, terwijl anderen juist knetterdepressief worden van teveel schaduw.
De volgende vraag die ik meestal stel, is: “Wat ben je zelf eigenlijk voor type?” Want als je een zonnig balkon hebt en van zonaanbiddende dahlia’s houdt, moet je tamelijk consciëntieus van aard zijn: je zult ze echt regelmatig water moeten geven – op sommige zomerse dagen wel twee keer per dag. Plantenouder zijn is dus net zoiets als een hond hebben die elke dag moet worden uitgelaten: je moet er maar zin in hebben. Overigens zijn er nog veel meer dingen waar je op kunt letten bij het bepotten van je balkon, wat een hele wetenschap op zich is. Het zou een beetje te veel worden als ik daar nu allemaal op zou ingaan; graag doe ik dat in latere posts deze zomer.
Bovenstaande foto heb ik deze week gemaakt op het balkon van mijn buurman Loek.
Loek heeft de beplanting van zijn balkon grondig aangepakt. Hij heeft een hoveniersbedrijf ingehuurd dat weer een staalbedrijf inhuurde dat een grote balkonbak-op-maat voor hem fabriceerde. De bak is gemaakt van een speciaal soort staal, cortenstaal geheten (ijzer waaraan koper, fosfor, silicium, nikkel en chroom zijn toegevoegd, om precies te zijn). Het bijzondere van cortenstaal is dat het door de inwerking van het weer een bruine roestkleur krijgt, waardoor Loeks balkon er straks, over een jaartje, heel hip zal uitzien.
Loek heeft lang op zijn chique plantenbak moeten wachten (hij bestelde hem al in november, en pas afgelopen week kreeg hij hem), maar het resultaat is er naar: een stoere bak over de hele breedte van zijn balkon. Het gelikte zit hem niet alleen in dat hippe cortenstaal dat heel goed past bij de architectuur van het flatgebouw waar we wonen, maar ook in de onderkant van de bak, vind ik: die is speciaal in een wigvorm gemaakt, zodat de bak qua vorm precies aansluit op de dakvormige bovenkant van de balkonrand:
Toen de bak afgelopen week werd geplaatst en er nog geen planten in stonden, moest Loek wel even wennen. De bak leek een beetje op een doodskist, vond hij. Maar toen kwamen de plantjes erin en nu is die associatie weg. De hoveniers hebben slimme keuzes gemaakt qua planten, want Loeks balkon ligt op het noordwesten, krijgt geen zeeën van zon, en het kan er op winderige dagen behoorlijk spoken. Er staan laurierkers in, en een sterke grassoort, en japanse esdoorn – allemaal stoere jongens die tegen een stootje kunnen.
Nu ziet het er nog een beetje aangenaaid uit, maar als de planten straks over de rand gaan groeien, zal het mooi natuurlijk gaan ogen. Dan heeft Loek z’n eigen minituintje dat een harmonieus geheel zal vormen met de gemeenschappelijke binnentuin die aan zijn balkon grenst.