Hier zie je geen schattige kleine vlindertjes op lavendelbloemen zitten. Nee, dit is de zogeheten “vlinderlavendel”, ook wel “kuiflavendel” geheten. De foto kreeg ik gisteren toegestuurd van lavendelkweker “Viva Lavandula” uit Marknesse (in de Noordoostpolder). Op hun site www.vivalavandula.nl vertellen ze alles over lavendel. Dat je ermee kunt koken bijvoorbeeld (wist ik niet), dat lavendel een van de populairste planten van Nederland is, en dat plantluizen de benen nemen als je lavendelplantjes bij ze in de buurt zet. Goed om te weten allemaal. En zo kun je meer lavendelweetjes lezen op hun site; alleen al de foto op de homepage, van lavendelvelden in de Provence, is een bezoekje waard: als je tegen me zou zeggen dat het hier om een Van Gogh schilderij gaat dat zojuist is ontdekt op de zolder van een overleden kunstverzamelaar, geloofde ik je meteen.
Er bestaan trouwens veel meer lavendelkruisingen dan ik dacht. In Nederland zijn het vooral de Lavandula angustifolia en de Lavandula stoechas die de dienst uitmaken; de stoechas is de plant die je hierboven op de foto ziet. Viva Lavandula verkoopt zelfs roze en witte lavendel. Maar dat vind ik echt een brug te ver. Witte lavendel is net als witte chocola: best lekker, maar toch niet the real stuff.
www.vivalavandula.nl
Author: admin
Waar is dit?
Nee, dit is niet de Provence…
Vorige week, in mijn post over lavendel, schreef ik dat ik zo houd van de eindeloze paarse lavendelvelden die je daar in de zomer overal tegenkomt
Wie schetste mijn verbazing toen ik van de week het Waterlooplein in Amsterdam overstak: daar staat zowaar lavendel tussen de olijfboompjes. Geen eindeloze velden zoals in de Provence, maar toch: ontegenzeggelijk lavendel waar je niet omheen kunt, en het zijn best royale rijen. Chapeau gemeenteplantsoenendienst! Niet langer vijf verschillende harde kleuren petunia’s op een rijtje, maar Provence-achtige taferelen in hartje Amsterdam. We beginnen het te leren hier in Nederland.
Lavendel experiment
Hier staan ze dan, keurig uitgestald op een rijtje: de drie lavendelplantjes die ik deze week kocht bij het tuincentrum. Elk plantje is van een andere soort: het zijn Lavandula angustifolia Felice, Lavandula angustifolia Hidcote en Lavandula angustifolia.
Met opzet koos ik drie verschillende lavendels, omdat ik eens een keer een experiment wil doen met lavendel: ik heb ze op dezelfde plek in mijn tuin gezet, naast elkaar, en nu maar afwachten wie van de drie het daar het beste zal doen.
Ik ben tot dit bijzondere experiment overgegaan omdat ik in de loop der jaren een beetje huiverig ben geworden voor lavendel. Reeds drie keer eerder plantte ik lavendels, op verschillende plekken in mijn tuin, en eventjes deden ze het best leuk hoor, maar na de bloei en de winter bleef er bitter weinig van over, en waren ze zo zielig geworden dat ik het niet langer kon aanzien. Van ellende gooide ik ze maar op de composthoop.
Waarschijnlijk was het te zompig waar ze stonden, denk ik nu. En hoewel ze best wat zon kregen, was het misschien toch niet zonnig genoeg voor ze. Lavendels zijn namelijk rupsjes-nooit-genoeg wat zon betreft: ze laten zich het liefst de godganse dag geselen door de volle zon, en dan ook nog eens in hele droge grond die geen spatje water vasthoudt (jij en ik zouden allang het loodje hebben gelegd onder dat soort omstandigheden). Het is dus niet zo gek dat je lavendel vooral in de zomer in de gortdroge Provence ziet. O, de Provence in de zomer! Die staat voor mij gelijk aan de lavendelhemel. Al die ellenlange velden paars die zich daar rondom je uitstrekken geven me een bijzonder geluksgevoel; helemaal als er een ondergaande of opkomende zon achter wordt geplakt, en je de unieke lavendelgeur erbij ruikt, die nergens mee te vergelijken is. Veel beter dan dat gaat het niet worden in het leven.
Daarom wil ik toch steeds weer lavendel, traumatische ervaringen of niet. Want waar vind je nou een plant die stoer en lieftallig tegelijk is? Die precies die kleur paars heeft die associaties oproept met fijnzinnigheid en schoonheid? Die een chique uitstraling heeft en die je in een speciale stemming brengt – vooral als je het zomerse licht zo mooi tussen de stengels door ziet schitteren?
Nou ja, hopelijk gaat mijn experiment duidelijkheid verschaffen, en ga ik de juiste lavendelsoort vinden die het bij mij wil doen. Ik heb m’n drie plantjes in elk geval op een zeer zonnige plek gezet, in hele arme grond die vol stenen en zand zit, langs het randje van mijn tuin, aan een grindpad. Als het goed is, gaan ze straks een beetje over het pad heen hangen, en zul je die lelijke stoeprand tussen het pad en mijn tuin niet meer zien. De 90 cm hoge bloemen zullen dan tegen je benen strijken wanneer je over dat pad loopt, waardoor je neusgaten vol lopen met die geur-uit-duizenden. Ik ben helemaal in mijn nopjes met mijn plan; lavendel staat altijd het fijnst langs een pad, vind ik.
Psst: stiekem hoop ik dat mijn nieuwe lavendels er net zo gaan uitzien als op de foto hierboven, bij de buren een eindje verderop. Zij hebben hun lavendels ook langs het grindpad staan, op eenzelfde soort plek als ik. Daarom denk ik dat het bij mij dit keer ook goed gaat komen met de lavendel. Wat de buren kunnen, kan ik ook.
LAVENDELTIPS
En o ja, hier heb ik nog twee handige lavendeltips voor je (mensen met balkons opgelet):
1. Wist je al wat het GEHEIM van langlevende lavendel is? Je moet de stengels die hebben gebloeid rigoureus terugsnoeien (denk erom: niet het houtige deel van de plant snoeien). En in het voorjaar moet je ook de rest van de plant aardig terugsnoeien (maar nog wel wat blad laten staan alsjeblieft). Als ze het leuk bij je vinden, en er komen geen al te koude winters, gaan je lavendels op die manier tijden mee.
2. Lavendel is een diehard: hij kickt erop om op de rand van uitdroging te balanceren. Daarom is het ook een uitermate geschikte plant voor in een pot, liefst op een balkon waar je de hele dag wegsmelt van de hitte. In een pot zijn het de makkelijkste planten die je maar kunt bedenken. Normaalgesproken moet je planten in potten in de zomer scherp in de gaten houden qua watertoevoer, maar lavendel in een pot kun je totaal aan zijn lot overlaten. Echt, hij doorstaat de ernstigste vormen van verwaarlozing. En met zijn bolvormige groei ziet hij er ook nog eens geweldig uit in een pot. Zet hem liefst een terracotta pot, dat kleurt mooi bij dat zilverachtige, harige groen en die paarse bloemen.
Onvoorziene gasten zijn het leukst
Het geheim van een heerlijke tuin is dat je sommige planten die het doen als een tierelier, gewoon lekker hun gang laat gaan. Er is namelijk niets fijners dan jezelf kunnen onderdompelen in een portie onstuimig groeiende zaligheid.
Als het dan ook nog eens onverwachte gasten zijn die zelf hebben besloten bij jou in je tuin te komen staan, wordt het helemaal leuk – onkruid daargelaten natuurlijk, maar er zijn vaak verrassend mooie planten die de natuur zomaar gratis en voor niks in je schoot werpt.
Ik weet: je hebt van die hardliners die het totaal niet met me eens zijn – hun tuin mag geen millimeter afwijken van hun zorgvuldig uitgedokterde kleuren- en plantenschema’s. Die mensen hebben heus wel gelijk als ze zeggen dat het basisprincipe van tuinieren juist het naar je hand zetten van de natuur is, maar voor mij wordt tuinieren pas echt leuk als ik me ook laat verrassen door het onverwachte. Alleen dan maak je van die bijzondere tuinervaringen mee die je uit jezelf tillen. Ik vind: balancerend op het randje van anarchie komt je tuin het dichtst bij de hemel.
Mijn buurvrouwen Marjon en Puck denken er net zo over. Afgelopen weekend riepen ze enthousiast vanaf de andere kant van de sloot naar me: “Hé gelukkige tuinman, kom je even kijken naar onze plant die is komen aanwaaien? Hij is zo schitterend, en nu begint hij ook nog zo mooi te bloeien. De eerste bloem is net vandaag uitgekomen!”
Ik liep naar hun tuin en zag de majestueuze wilde distel die bij de dames aan het groeien is als kool: zo’n twee bij twee meter groot. “We hebben er niets voor gedaan,” zei Marjon. “Ineens stond hij er. Ongelooflijk toch?”
We stonden met z’n drieën vol ontzag te kijken naar het natuurspektakel dat zich voor onze ogen afspeelde. Alsof we even wilden kennismaken met deze onvoorziene gast, voelden we aan de naalden van z’n eerste bloem – au! Inderdaad: echt een hele scherpe distel. Hij gaf een subtiel maar toch ook echt pijnlijk soort prikje dat ik nog nooit eerder had gevoeld bij andere distels. En dan die ongeëvenaarde kleur paars van de bloem, en de zilverige bloemblaadjes daaronder. Even vergaten we dat we in Amsterdam-Noord aan de sloot stonden. De botanische tuin van Mexico City: dat was waar we waren beland.
Vakantie = onkruid
Deze week voelde ik me heel even bovenstaande persoon uit de krant. Een anonieme collega was zo attent deze tekening van Peter van Straaten voor me uit te knippen en op mijn bureau te leggen (da’s trouwens een bijkomend voordeel van tuinieren: mensen gaan erg met je meeleven.)
Ik ben met vakantie geweest en kwam afgelopen woensdag terug in m’n tuin.. en er lijkt wel een onkruidexplosie te hebben plaatsgevonden. Overal puilde het gehate spul de borders uit, mijn dierbare planten zijn nu behoorlijk overwoekerd. Dat was aan de ene kant schrikken (‘O nee! Nog zoveel te doen! Tuinstress in plaats van tuinmindfulness!’), maar aan de andere kant vind ik het ook wel mooi om te merken hoe snel sommige planten dus kunnen groeien. Dat is echt vliegensvlug. Petje af voor de onplanten onder ons.
Het nadeel van onkruid wieden is dat het zo langzaam gaat, als je het echt goed wilt doen. En het moet ook steeds opnieuw. Maar als je regelmatig even door je tuin loopt en hier en daar wat wegtrekt (liefst met wortel en al, en niet op je composthoop gooien als er al zaadjes in de toppen zitten), kost het je veel minder tijd. Maar ja, die methode werkt dus niet als je met vakantie gaat in mei/juni, wanneer onkruid het allersnelst groeit.
Enfin, ik ga nu diep ademhalen en rustig border voor border uitpluizen. Als ik daar zo op m’n knieën zit, denkend aan niets, ga ik genieten van de eerste dahlia’s die zijn uitgekomen, de besjes die al beginnen te kleuren, en natuurlijk dat verkoelende zomerbriesje langs mijn huid.
Kapucijners
Dit jaar heb ik twee lange rijen kapucijners geplant in mijn tuin. Ze zijn nu voortvarend omhoog aan het groeien, tegen stokken met touwtjes erlangs. Halverwege mei ontstond er zo een paarswitte bloemenmuur waar menig voorbijganger even met open mond voor ging stilstaan. Ikzelf trouwens ook. Wat een wonderschoon gezicht.
Inmiddels zijn de eerste bloemetjes al half in donkerpaarse peulen veranderd. Het lijken wel orchideeën. De peultjes zijn nu nog plat, maar straks gaan de kapucijners binnenin groeien. Over een tijdje, misschien al eind deze maand, komt het grote moment: dan ga ik ze plukken en zit ik straks op het terras met een hele berg zwarte peulen voor me op tafel. Meditatief genietmoment: één voor één die peulen met twee duimen opendrukken en de rauwe erwtjes in je hand voelen glijden. Het doet me denken aan mijn kindertijd: toen zat ik knus met buurvrouw Geertje achter het huis bij haar moestuin, aan een tafeltje met een lading snijbonen erop, het piepende snijbonenmolentje aan de rand vastgeklemd. Tegenwoordig wil ik er een koel glas wijn bij, maar verder voelt het precies hetzelfde. Hoe simpel kan het leven zijn.
Ik zou dus zeggen: ga vooral kapucijners telen. Het zijn de makkelijkste groenteplanten die je maar kunt bedenken, en ze zijn beregezond om te eten (veel eiwit, vitamine C en B, calcium en ijzer). En, nog een voordeel: ze houden het liefst van wisselvallig Nederlands weer. Je kunt ze zaaien in april of mei, en zelfs juni kan ook nog. Ik heb Ezetha’s Blauwschok in mijn tuin staan. Die soort is bij veel moestuinders geliefd vanwege z’n paarse bloemetjes. Maar je kunt natuurlijk ook een andere soort nemen, of anders zoete peulen die je in z’n geheel kunt eten, de zogeheten “mange touts”. Alleen al vanwege de namen zou ik die meteen in mijn tuin nemen: Douce Provence en Carouby de Mausanne, die wil je toch gewoon?
Nog een tip bij het zaaien van kapucijners: zorg ervoor dat je grond goed bemest is, daar doen ze het lekker op. Ik heb ze met 5 cm tussenruimte gezaaid; twee rijen die 80 cm uit elkaar liggen. Calculeer in dat je naast de planten ook ruimte hebt om te lopen, want straks moet je er wel goed voor kunnen staan om de peulen te plukken. Belangrijk is een goede klimondersteuning: het beste is een net met brede mazen aan schuin geplaatste stokken, omdat kapucijners de neiging hebben behalve omhoog ook naar opzij te groeien, en alleen een paar horizontale touwtjes boven elkaar geeft dan net iets te weinig steun. Dat merk ik nu: ik heb enkel van die horizontale touwtjes gespannen, en de planten fladderden bij mij alle kanten op; een paar waren met hun tentakeltjes zelfs al aan mijn dahlia’s gaan hangen. Inmiddels heb ik ze weer omhoog geleid, met extra touwtjes om ze op hun plek te houden. Wees wel voorzichtig als je aan kapucijnerplanten komt, want ze zijn ontzettend breekbaar. En, o ja: kapucijners doen het ook heel goed als schutting. Als je ze langs de rand van je terras zet, heb je in een oogwenk een anderhalf tot twee meter hoge, natuurlijke afscheiding. Daar kan geen Gamma tegenop.
Artisjokken
Dit is nou een plant waar ik helemaal weg van ben: hij is groot en stevig, krijgt straks een overrompelend mooie bloem, en je kunt de vrucht ervan ook nog eens heerlijk opeten. Ik zet altijd een paar artisjokken in mijn tuin, voor de show, maar vooral ook omdat ik er een aantal lekkere, zomerse maaltjes mee kan bereiden (artisjokken doen het trouwens goed als je gasten te eten hebt, mensen vinden ze namelijk iets chics hebben). En, wat ook fijn is, artisjokken bieden je de mogelijkheid om met weinig inspanning veel indruk te maken: je hoeft ze alleen maar te koken, een lekker dipsausje van olijfolie erbij, en joehoe: je kunt beginnen met het leegzuigen van de onderkant van de schubben. De smaak daarvan is echt hemels. Je waant je in één klap op een Italiaans terras waar de zwoele zeewind tegen je huid danst. Als je één keer een zelfgekweekte artisjok hebt geproefd, wil je nooit meer zo’n smakeloze schoenzool van de supermarkt.
Artisjokken zijn zonaanbidders, ze staan het liefst de hele dag te bakken in de volle zon. Te natte grond vinden ze vreselijk. En je hebt veel geduld nodig, want in het eerste jaar na aanplant doen ze vrijwel niks voor je. Ik plantte er vorig jaar een paar in mijn moestuin, maar ze wilden nog niet echt groeien.
Steeds bleef ik tegen een paar kleine, lullige blaadjes aankijken, zoals het jonge artisjokplantje dat je hierboven ziet (deze op de foto is dit voorjaar opgekweekt). Maar na het overleven van de winter (dat is trouwens ook nog een dingetje: artisjokken zijn niet bijster winterhard) schoten ze dit voorjaar opeens in sneltreinvaart omhoog.
Het zijn nu al behoorlijk stevige jongens en ik wacht met smart op de bloem, die over een maandje of anderhalf zal gaan bloeien, schat ik in. Waarschijnlijk zal ik deze zomer per plant twee artisjokken kunnen afsnijden, want in hun tweede jaar na aanplant is dat wat ze gemiddeld opleveren. Als het goed is en we krijgen de komende twee jaar geen heel strenge winters, dan blijven ze in leven en kan ik nog twee zomers artisjokken eten van dezelfde planten. Ze kunnen weliswaar nog langer blijven leven, maar na een jaar of vier zullen ze niet echt veel vruchten meer gaan maken.
Om een constante artisjokkenaanvoer te garanderen, kun je, als ze twee jaar oud zijn, een stuk wortel van de plant afsteken, met daaraan nog een stukje blad. Als je dat frutseltje opnieuw plant, sterft het stukje blad waarschijnlijk af, maar grote kans dat er nieuwe, verse blaadjes uitgroeien, en hops, je hebt volgend jaar weer gratis artisjokken! Wie had gezegd dat tuinieren een dure hobby is?
Papavers
Ze zijn op hun best zoals hier in de tuin van mijn buurvrouw Minke: met z’n allen tegelijk. Alsof je een schilderij van Monet binnenstapt.
Papavers komen meestal begin juni uit en bloeien maar kort, een paar dagen misschien, maar daar staat tegenover dat ze de delicatesse van je tuin zijn. Die intens rode kleur die sommige soorten hebben is fenomenaal. Of wat dacht je van dat crêpe-papier achtige bloemblad, dat zo luchtig is dat het wel kabbelend water in de wind lijkt. En dan die schitterende patronen in de bloem, soms met zwarte en witte lijnen of stippen. Een papaver in de zon is de essentie van zomer.
Ze hebben vaak meerdere knoppen (mooi harig of spiky) die na elkaar uitkomen, wat het minder erg maakt dat ze zo kort bloeien. En, ook een plusplunt: ze zaaien zich gigantisch uit. Elke bloem wordt uiteindelijk een soort urnvormige zaadknop met duizenden zaadjes. Die urntjes zijn echt de mooiste zaaddozen die je in de hele natuur tegenkomt. Daarom kun je papavers heel goed laten staan nadat ze zijn uitgebloeid. Maandenlang blijven ze een genot om naar te kijken.
Sommige soorten kunnen wel tot een metertje of anderhalf hoog worden, en doordat ze zulk rank omhoogstaand blad hebben, passen ze heel goed tussen allerlei vaste planten in je tuin, zonder dat ze die gaan overwoekeren. Vooral rozen schijnen heel mooi uit te komen bij papavers. Ik ga dat ooit nog eens proberen (hoewel ik een hekel heb aan die doorns – daarom heb ik tot nu toe nog geen rozen in mijn tuin genomen).
Heb je een hele mooie papaver en wil je hem volgend jaar op een speciale plek zaaien? Doe dan voorzichtig een touwtje om de stengel, zodat je weet welke om welke bloem het gaat (je zult later namelijk geheid zijn vergeten welke bloem het ook alweer was). Zodra het laatste bloemblaadje eraf is gevallen, doe je een zakje om de overgebleven kop heen. Bind dit vast bij de stengel. In de winter haal je het er voorzichtig af en heb je enorm veel zaadjes.
In het voorjaar kun je die zaaien. Doe dat meteen op de plek van bestemming, want papavers houden absoluut niet van verkassen. Als je ze in een zigzaglijntje zaait, weet je straks als ze opkomen wat je mooie papavers zijn en wat vervelende onkruidjes. Het is namelijk altijd een hele kunst onkruidjes te onderscheiden van je “echte” planten. Al menig lievelingsplantje is op die manier bij mij gesneuveld. Maar gelukkig geeft de tuin je altijd een nieuwe kans om het de volgende keer beter te doen.
Ode aan de allium (2)
Eerder deze week schreef ik dat ik alliums zo mooi vind, maar dat het tegelijkertijd tere prinsesjes zijn, omdat ze zo makkelijk omvallen. Ik kan daar nog een nadeel aan toevoegen: ze voelen nogal snel nattigheid. Een natte, zachte winter is vaak funest voor ze – dan verrotten hun bollen. Het liefst staan ze pontificaal in de zon, in goed doorlatende grond. Gelukkig kun je ze een handje helpen wat dit betreft: vorig jaar heb ik bij het planten van alliumbollen eerst een beetje grit in het gat gestrooid en daarna de bollen erop gelegd: dan maak je de kans groter dat ze bij aanhoudend nat weer droge voeten houden.
Er bestaan allerlei soorten alliums. De allium hollandicum “Purple Sensation” is een van mijn favorieten: stijlvol, deftig, parmantig, en toch kloek.
Van de alliumsoorten komt hij het eerst op in het voorjaar. Hij heeft de ongelooflijkste kleur lila die je maar kunt bedenken. Schrik niet wanneer zijn slappe bladeren al afsterven voordat de bloem zich volledig heeft ontvouwd – dat hoort erbij.
Een andere allium die je gezien moet hebben (en waarmee je gezien kunt worden, for that matter), is de allium schubertii.
Hij is lekker extreem, met een top vol bloemetjes op lange stengeltjes, als vuurwerk dat uiteenspat in de lucht. Zet hem wel vooraan in je border, want met zijn korte stengel zien jij en de zon hem al snel over z’n knotsgekke punkhoofd.
Alle alliums zijn natuurlijk prachtig, maar er is geen allium die kan tippen aan de allium cristophii.
Ik noem het maar even op: die keurig gerangschikte, geometrische bloemetjes, die mauve kleur paars, die out-of-this-world zilveren gloed die over dat paars ligt. De cristophii heeft iets gewichtloos en ongrijpbaars doordat je dwars door z’n bloem heen kunt kijken – het lijkt wel alsof er ijskristallen voor je ogen zweven. Vanwege z’n zachte kleur combineert hij goed met allerlei andere pastelkleurige bloemen, zoals rozen, geraniums en siererwten – bij je tuininrichting maakt hij het je wat dat betreft een stuk makkelijker dan andere, feller gekleurde alliums. Nog lang nadat ze zijn uitgebloeid laat ik mijn allium cristophii staan, want ook in gemummificeerde toestand zijn ze compleet geweldig. Of ik zet ze gedroogd in een vaas, dan hoef ik tijden geen bloemen te kopen. En misschien ga ik ze dit jaar wel echt in de kerstboom hangen.
Het fijne van alliums is dat ze zichzelf als een dolle uitzaaien in je tuin. Het worden er al snel zoveel dat je ze moet uitdunnen. Maar dat vind ik niet erg. Tere prinsesjes mogen alles maken bij mij.
Ode aan de allium (1)
Ze doen me denken aan mijn uitbundige vriendin Janina in een polka dot dress, op een zonnige ochtend. Maar ik zie ook meteen hip behang voor me, en van die stijlvolle kerstballen die je per stuk koopt, in de chiquere winkels.
Er is geen bloem die stijlvol & hip beter in zich weet te verenigen dan de allium. Ik zie ze graag in de tuin, liefst met een heel stel tegelijk, dan zijn het net dansende stippen op een notenbalk.
Het zijn altijd de alliums die begin mei de show overnemen van de tulpen. Alsof ze willen zeggen: yiha, de zomer komt er nu echt aan! In april, als de tulpen in vol ornaat zijn en het nog best koud is buiten, laten alliums vanuit hun bol hun lange, slappe bladeren groeien; het lijken wel octopusarmen.
Die bladeren zijn zo slap dat je denkt: jemig, kan het nog wel wat worden met dit plantje? Is-ie ziek, heeft-ie misschien dringend water nodig? Maar dan komt de steel, die gestaag recht omhoog groeit en steeds dikker wordt. Het lijkt eerst een distel te worden: de bloem bovenop is nog vrij plat.
Maar dan wordt de knop ronder en verschijnt er een ultradun, matwit vliesje omheen – een vliesje dat wel een membraan lijkt, zo dun. Als het openbreekt, beginnen de bloemblaadjes te groeien, op fragiele stengeltjes. Het feest kan dan beginnen: het openvouwen van de alliumbal. Dat proces heeft iets magisch, alsof je een levende pop-up kaart voor je hebt. Elke keer als ik in mijn tuin kom, kijk ik hoe ver de alliumbloemen zijn met opengaan. Hun uiteindelijke bal heeft iets perfects, vind ik. Is het niet ontzagwekkend dat de natuur zo’n mooie ronde vorm kan maken? Ik wacht altijd in spanning af hoe groot de bloemen van m’n alliums worden. Hoe groter, hoe mooier.
Maar die grootte is tegelijk ook de zwakte van de allium: hij kan een stengel krijgen van soms wel 90 cm lang, en met zo’n joekel van een kop d’r op krijgt-ie de neiging pardoes om te kukelen. Of, zoals ik van de week had: bij het grasmaaien trek je iets te onoplettend aan je elektriciteitssnoer, en maai je behalve het gras ook je innig geliefde allium tegen de vlakte. Au! Hou ze dus in de gaten die alliums, want hoe indrukwekkend ook, het blijven tere prinsesjes.
Later deze week meer over alliums.